Specifieke zorggroepen
Cyclus 11 Kinderen
Hoofdstuk 4: angst voor of bij de tandarts
Angst is één van de belangrijkste mechanismen voor zelfbehoud. Het is een uiterst nuttig
waarschuwingssein. Angst verschaft de noodzakelijke motivatie om onze energie te bundelen en
noopt tot voorzichtigheid en beleid.
Angst is dus te zien als een sein tot zelfbehoud dat de fysiologische hulpbronnen van het organisme
mobiliseert. Het verhoogt de hartslag en de bloeddruk, doet het suikergehalte stijgen en activeert de
afscheiding van adrenaline en noradrenaline. De lichamelijke kracht neemt toe en men kan zich
sneller uit de voeten maken: het gehele organisme is in staat van volledige paraatheid.
- In de prille jeugd reageren mensen nog impulsief op angstige situaties
- Naarmate kinderen opgroeien, ontwikkelen ze een psychisch ‘controleapparaat’ en reageren
ze op een meer volwassen en verstandelijke manier op situaties die vroeger bedreigend
waren.
Angst is niet reëel als hij een gevolg is van overschatting van de dreigende krachten en/of van een
onderschatting van de eigen macht.
Overschatting van eigen krachten maakt iemand roekeloos en kwetsbaar, maar onderschatting
daarvan leidt tot angst voor onbeduidende of niet-bestaande gevaren.
Angst voor de tandarts
25% vd bevolking heeft last van angst voor de tandarts. De meest voor de hand liggende oorzaken
van tandartsangst zijn:
- Directe conditionering: leerproces waardoor een organisme zich aanpast aan de omgeving.
Bepaalde situaties roepen automatisch neiging tot bepaald gedrag op.
o Oorzaak voor de extreme angsten, omdat het kind zich dan in een situatie bevindt
waarin aspecten van machteloosheid of een onontkoombare schok het meest
duidelijk naar voren komen.
- Plaatsvervangend leren: ontstaan van angst door getuige te zijn van een angstwekkende
gebeurtenis
o Zal op zichzelf niet snel angst veroorzaken die zo ernstig is dat ze langdurig
vermijdingsgedrag veroorzaken (vinden meer op afstand plaats).
- Verbale informatieoverdracht
Retrospectief bezien wordt angst voor de tandarts vaak toegewezen aan de herinnering aan een
plotselinge ingrijpende behandeling.
Naast pijn zijn er meerdere factoren die invloed hebben op de indruk die de thk behandeling maakt.
Namelijk: persoonlijkheid van het kind, opvoedingsstijl, de tandartsangst van de ouders en het
temperament en stijl van de tandarts zelf.
- Angst is de ene dimensie, maar de coping van het kind, het vermogen om daarmee om te
gaan, is de beslissende tweede dimensie.
Cofactoren van tandartsangst
Kinderen die verwezen worden naar CBT hebben naast meer angst ook meer psychologische
problemen. Kinderen uit de verwezen groep zijn banger voor boren, banger voor verdoven en circa
25% van hen heeft psychologische problemen die volgens sommigen voor behandeling in aanmerking
komen.
Het meest voor de hand liggend is dat sommige kinderen gevoeliger zijn voor wat hun overkomt en
daardoor kwetsbaarder zijn voor ingrijpende situaties, eerder voorbestemd om langdurig
getraumatiseerd te raken door een bepaalde tandheelkundige behandeling of de manier waarop ze
worden aangepakt.
1
,Als een kind kwetsbaarder is heeft het baat bij een altijd pijnloze behandeling door dezelfde tandarts,
regelmatig bezoek en zo weinig mogelijk ingrijpende behandelingen consequente behandelstijl.
Kinderen met een leer-, ontwikkelings- of psychologische stoornis hebben soms veel meer moeite
met wennen aan de tandheelkundige situatie. Dat levert snel angst en/of behandelproblemen op.
Meestal is het verstandig vooraf met de ouders te overleggen hoe groot de belastbaarheid van het
kind is; wat het kan hebben en wat het gewend is in overige (stressvolle) situaties.
Angst en trauma
Een psychologisch trauma wordt gekenmerkt door de gelijktijdige inwerking van:
- Een onontkoombare schokkende gebeurtenis die buiten de normale menselijke ervaring valt;
met bovendien
o Extreme angstbeleving
o Ontwrichting van het bestaan of ernstige bedreiging van het leven
- Gekoppeld aan:
o Een gevoel van machteloosheid
Een traumatische gebeurtenis wordt doorgaans niet cognitief begrepen, valt buiten het
bevattingsvermogen van de getroffene en is ook vaak gekoppeld aan een leeftijdsperiode.
Angst: situatie gebonden of persoonlijkheidskenmerk
Situatie gebonden angst (‘state anxiety’): reactie op een specifiek gevaar
- Kortstondige reactie op gevaar gebaseerd op een onderschatting van de eigen kracht/macht,
vergeleken met de kracht die van de dreiging uitgaat.
- Hier komt een einde aan door een ervaren verandering in machtsevenwicht (bescherming
van een ouder), weggaan dreigende persoon of onderwerp (tandarts, boor, naald) en door
een wijziging in de beoordeling van eigen kracht van het kind.
Kleine kinderen zijn vaak bang voor veel dingen omdat ze nieuw en onbegrijpelijk zijn. Zodra ze de
situatie leren kennen verdwijnt de angst. Het ontstaan van (het object van) de angst bij kinderen is in
de regel goed te zien, of de oorzaak ervan is redelijk nauwkeurig terug te vinden (bij volwassenen
wordt dit veel lastiger, omdat het geheugen soms ertoe neigt traumatisch beleefde zaken te
vergeten).
Wanneer een angst wordt beloond (‘Oke´, als je het dan zo erg vindt, hoef je vandaag niet in de stoel
te zitten, maar dan moet je beloven dat je volgende keer...’), zal de conditionering van deze reflex
steeds sterker worden De angst wordt deze gevallen steeds erger door vermijdingsgedrag.
Thk en state anxiety:
- Wat betreft de tandheelkundige behandeling van kinderen bij wie de angst situatie
gebonden is, is het meestal voldoende om hen te laten merken of ervaren dat de situatie nu
anders is dan ze dachten.
- Het is voldoende om een bepaalde stimulus, herinnering of onderdeel van een behandeling
op een niet-dreigende manier te herhalen om de angst weg te nemen.
Persoonsgebonden angst (trait anxiety): voorgevoeg van naderend onheil
Angst van een meer algemene en blijvende aard. De angst is meer een karaktertrek van het kind dan
een reactie op iets wat het meemaakt of waarneemt. Bij iemand met state anxiety zijn de problemen
van beperkte aard en groei en ontwikkeling draagt bij aan vergroten van mogelijkheden en verhogen
van zelfvertrouwen.
2
,Een angstig kind (een kind bij wie de angst persoonsgebonden is) heeft geen concreet probleem. Het
voelt zich over het algemeen niet veilig, is onzeker en deze onzekerheid kan ook vaak het totale
gedrag beïnvloeden.
- Kinderen met persoonsgebonden angst zijn niet hyper kinetisch, niet overdreven druk of
bewegelijk en hun intellectuele capaciteiten vertonen een normaal ontwikkelingspatroon. Ze
zijn alleen sneller bang voor allerlei normale zaken. Het betreft situaties waarin ze
ogenschijnlijk de controle kwijt zijn.
Als een kind dat van nature bang is van iets onverwachts schrikt, is dat geen teken dat het dáárvoor
bang is. De reactie hoort bij de aard van het kind en het heeft meer tijd nodig om gewend te raken.
Thk en trait anxiety:
- Behandelingen zijn moeilijker, opbouw van contact is lastiger, kost meer tijd en geduld, etc.
Soms lijkt het wel alsof het kind er zijn aandacht niet bij heeft: het laat zich voortdurend
afleiden, ze sluiten zich af omdat ze niet met de prikkels kunnen omgaan (geen onderscheid
bedreigend en niet-bedreigend).
- En als we dan rustig en met veel moeite contact hebben gemaakt en opgebouwd, blijkt de
volgende stap, het rustig in nieuwe woorden uitleggen van de behandeling (‘reframen’), ook
niet vanzelf te gaan. Het kind kijkt angstiger naar alle nieuwe dingen, dus ook gereframede
prikkels blijven angst genererende prikkels.
- Hoe meer tijd er is verstreken tussen twee behandelzittingen, des te groter zal de
anticipatieangst (angst vooraf) weer zijn, met het bijbehorende contactbelemmerende
gedrag.
behandelingen moeten rustig en prikkelarm verlopen. De behandeling moet niet te zeer
tegenvallen. Het kind moet kunnen merken dat een bezoek aan de tandarts een controlerende c.q.
stimulerende functie heeft en dat er slechts spaarzaam iets aan het gebit hoeft te worden gedaan.
Maar deze kinderen zullen altijd bang blijven (aard). Het hangt van andere factoren (de persoon van
de tandarts, huiselijke factoren, persoonlijkheidsfactoren, enz.) af hoe goed ze met de tandarts
overweg zullen kunnen.
Interactie effecten
Voor veel kinderen geldt dat de angst voor een deel persoonsgebonden is, maar voor de rest is terug
te voeren op voor het kind schokkende gebeurtenissen.
Coping
Onderzoek geeft aan dat jongere kinderen in tandheelkundige situaties extroverter (huilen) zijn en
oudere kinderen meer intern (nadenken, piekeren) gerichte strategieën hebben en kinderen die bang
zijn voor de tandarts beschikken over een groter aantal strategieën Door de omstandigheden
worden ze kennelijk gestimuleerd om er een oplossing voor te vinden.
Ouders kiezen vaak de weg van de minste weerstand als kinderen iets willen. Dat heeft tot gevolg dat
kinderen in bedreigende of lastige situaties er eerder voor kiezen hun steun- of vluchtgedrag via de
ouders te laten lopen. Die kunnen ze immers het beste bespelen.
Het antwoord op angsten is coping: het omgaan met die angsten. Kinderen hebben verschillende
stijlen van coping, stijlen die ook weer kunnen veranderen met de leeftijd. De meest universele
copingstijl is het vermijden van de angstwekkende situatie. Helaas is vermijdingsgedrag ook de stijl
die de angst op zichzelf het meest in stand houdt.
Naarmate kinderen ouder worden en hun mentale capaciteiten toenemen, neemt ook het vermogen
toe om met angstige situaties om te gaan.
3
, Kinderen kunnen fantaseren hoe ze met een situatie omgaan, ze kunnen zich verbaal weren, ze zijn
beter in staat informatie te zoeken en natuurlijk begrijpen ze ook meer, zodat situaties die eerst
angstaanjagend waren dat later veel minder zijn.
Naarmate situaties meer belastend zijn, kunnen ze kiezen voor sociaalemotionele strategieën, zoals
overleggen of onderhandelen of uiteindelijk actiestrategieën, waardoor ze meer controle krijgen over
datgene wat ze vrezen.
De laatste mogelijkheid bestaat uit cognitieve coping: jezelf toespreken dat het wel meevalt, dat het
wel snel over is ect.
Kinderen met een goede coping beschouwen zichzelf niet als bang. Tijdens de behandeling flink
huilen en achteraf tevreden tegen de moeder zeggen dat het heel goed ging. Het verdriet was op dat
moment kort en specifiek: op dat moment is de copingstijl om zich te handhaven in de vreemde
situatie en veel minder een teken dat de tandarts verkeerd bezig was.
Coping leeftijd en woordvaardigheid
Reactie van de tandarts op angst moet afgestemd zijn op de leeftijd van het kind.
Begin: vluchten, daarna: verbaal (niet langer blijven zitten of vluchten maar nu ook zeggen dat je iets
niet wilt en blijven afwachten of de bedreiging doorzet).
- Het zal duidelijk zijn dat er ook een groter begrip van de situatie aan ten grondslag ligt: het
kind begrijpt ook dat er een gradueel verschil is tussen de directe aanwezigheid van een
tandarts en een tandarts die de behandeling daadwerkelijk doorzet.
- De woordvaardigheid maakt het mogelijk dat onderscheid over te brengen op de
behandelaar.
Angst en leeftijd
De angsten van kinderen kunnen in drie categorieën worden ingedeeld:
1. Aangeboren angsten (angsten die al bij de geboorte aanwezig zijn)
2. Leeftijdgebonden angsten (angsten die op een bepaalde leeftijd de kop opsteken)
3. Traumatische angsten (angsten die voortkomen uit een traumatische ervaring).
Pasgeboren
Bepaalde angsten zijn aangeboren (harde geluiden, plotselinge gebeurtenissen). In de regel wekken
in de periode dat het kind zeer jong is alle nieuwe en krachtige indrukken angst op. Nieuwe, vreemde
stimuli kunnen op een potentieel gevaarlijke situatie duiden: daarom rekenen we dit soort angst- en
schrikreacties tot de overlevingsuitrusting. Dergelijke angsten nemen gedurende de eerste twee
levensjaren nog geleidelijk toe en worden daarna minder (echter, verdwijnen bijna nooit geheel).
Hoe jonger het kind is, des te slechter is het in staat een teveel aan indrukken te verwerken.
- 1e belangrijkste angst die bijna universeel rond het eerste levensjaar optreedt is de angst
voor vreemde mensen, vaak gepaard gaande met angst om van de ouders gescheiden te
worden. Het nog zeer jonge kind kan op die leeftijd, door een verbeterd
waarnemingsvermogen en een toegenomen geheugenfunctie onderscheid maken tussen
vertrouwde en niet-vertrouwde personen. Het gaat zich hechten aan bekenden.
o De eenkennigheidsperiode.
- In de tweede helft van het eerste levensjaar (vanaf zes, zeven maanden) kan er ook een
angst voor dieren ontstaan (komt meestal voort uit angst voor plotseling naderende dingen,
plotselinge bewegingen of harde, directe geluiden).
Angsten voor dieren lopen ook parallel aan de groei van het ik-besef: het kind krijgt een groter
zelfbewustzijn, leert beseffen dat het zelf dingen kan doen, iets kan veroorzaken. Met dit groeiende
4