Problem 1: Arousal en emoties
Theorieën verband arousal en emoties
1. Common sense theory
Stimulus -> emotie -> arousal
2. James Lange
Stimulus -> arousal -> emotie
Kritiek: cognitieve interpretatie nodig (onderzoek adrenaline injectie)
3. Canon Bard
Stimulus -> breinactiviteit -> arousal en emotie (onafhankelijk)
4. Schachter & Singer
Stimulus -> arousal -> cognitieve evaluatie (over arousal) -> emotie
Two-factor theory of emotion
De theorie van Schachter & Singer die beweert dat emotie is gebaseerd op twee factoren: (1) arousal
en (2) cognitieve interpretatie van die arousal (hier komen mensen om ons heen van toepassing)
De reacties van mensen om ons heen helpen ons (soms, niet altijd) om de opwinding/emotionele
status te interpreteren. Maar de opwinding mag niet te intens zijn en andere mensen moet voor
verklaring aanwezig zijn voordat het gebeurt.
Onderzoek: mensen kregen een drug, de mensen die niet wisten wat het was keken naar mensen om
zich heen.
Misattribution arousal
Probleem two factor theory: De opwinding van een stimulus kan worden overgedragen aan een
tweede stimulus en diens opwinding. Men denkt dan dat de opwinding enkel van de tweede stimulus
komt. Past bij Schachter-Singer waarbij de groep dacht dat de arousal van de man kwam, maar dit
was niet zo. Past ook bij onderzoek van de brug waar mannen ten onrechte hun arousal aan de
vrouw toeschreven, in plek van de hoogte van de brug. Twee stimulussen op 1 moment aanwezig.
Excitation transfer (Zillmann)
Arousal getriggerd door een stimulans kan worden overgedragen op arousal van een volgende
stimulus. Opwinding (met en zonder angst) intensiveert emotionele reacties, positief en negatief.
Angst bijvoorbeeld kan zo worden geïnterpreteerd dat het bijdraagt aan het aantrekkelijk vinden van
iemand (verhoogde hartslag etc). (onderzoek achtbaan)
Dit fenomeen vindt echter ook plaats als men weet wat de eigenlijke bron van opwinding is.
De expressie van emoties is een functie van:
- Geleerd gedrag
- Arousal van een andere bron (externe factoren)
- De interpretatie van de persoon van de opwinding status (zodat reactie gepast lijkt)
Verhoogde opwinding veroorzaakt dan vaak meer agressie dan normaal.
Verschil misattribution arousal en excitation transfer (tijd)
Misattribution arousal: allebei stimuli aanwezig en 1 emotie (brug en vrouw)
Excitation transfer: stimuli zijn niet tegelijk aanwezig en er zijn 2 emoties (achtbaan)
,Problem 2: Helping behavior
Murder on Kitty Genovese
Niemand van de omstanders hielp Kitty toen ze vermoord werd. De moord heeft ruim een half uur
lang geduurd. Kritiek: Waren er wel zoveel omstanders, hebben ze het wel gezien en hebben ze echt
geen hulp ingeschakeld?
1. Cognitief model van Latane & Darley
1. Opmerken dat er iets aan de hand is
Afleiding, self-concern, tijdsdruk en stimulus overload
2. Situatie als noodgeval interpreteren
Ambiguïteit (onduidelijke situatie) en pluralistic ignorance (naar anderen kijken hoe die de
situatie interpreteren, doen niets, dan zal er ook wel niets zijn) + relationship
3. Verantwoordelijkheid geven
Diffusion of responsibility (geloven dat anderen verantwoordelijkheid zullen nemen)
4. Beslissen hoe te helpen
Incompetent voelen (feeling unskilled)
5. Helpen
Angst voor consequenties (cost-benefit analysis) en audience inhibition (schaamte)
Bystander effect
Hoe meer mensen, hoe minder kans op hulp. Oorzaken:
1. Audience inhibition
2. Normatieve invloed (man voelt zich de held etc)
3. Sociale invloed (pluralistic ignorance)
4. Diffusion of responsibility
Factoren van invloed op bystander effect
1. Hoe gevaarlijker situatie, hoe minder bystander effect optreedt (door minder ambigu en
fysieke steun, sommige situaties kunnen alleen met meerdere mensen opgelost worden)
2. Hoe meer ambigu een situatie, hoe meer bystander effect optreedt
3. Bystander effect neemt af als de persoon de omgeving kent, als persoon zich met slachtoffer
kan identificeren of hem kent, als toeschouwers elkaar kennen (trots, schaamte, last)
4. Priming: Bystander effect neemt toe als mensen alleen maar denken dat er anderen zijn
5. Persoonlijkheid (empathie, altruïsme, cultuur, hoge status, stemming)
6. Politieke voorkeur (liberaal helpen meer mensen ondanks hoe ze in de situatie komen en
conservatieven helpen liever mensen die er niets aan konden doen). Liberalen helpen
iedereen en conservatieven meer mensen van dezelfde groep.
2. Bystander calculus model (Jane Piliavin)
Iemand in nood -> onprettige arousal -> wil om te reduceren (kosten wel helpen afwegen tegen
kosten niet helpen en beloningen.
(1) Fysieke arousal
Hoe groter fysieke arousal, hoe groter de kans dat we gaan helpen.
(2) Arousal linken aan een emotie
Personal distress -> higher chance of helping to reduce this personal feeling of distress (egoistic)
Empathy -> when we can identificate with the victim (altruistic)
(3) De consequenties beoordelen
Verminderen arousal met minste kosten. Grootste kosten zijn tijd en moeite. Hoe groter deze kosten,
hoe minder snel je de persoon helpt.
1
, Bystander apathy effect
Three in one experiment: 5 condities
1. No diffusion of responsibility (alleen & gedachte dat er geen anderen aanwezig zijn)
2. Diffusion of responsibility (alleen & gedachte dat er wel anderen aanwezig zijn)
3. Diffusion of responsibility + social influence (persoon kon anderen wel zien maar de anderen
konden de persoon niet zien)
4. Diffusion of responsibility + audience inhibition (persoon werd gezien door anderen maar kon
zelf niet zien)
5. Diffusion of responsibility + social influence + audience inhibition (persoon werd gezien door
anderen en kon de anderen ook zien.
Hoe meer communicatie, hoe minder hulp (geen verschil situatie 3 en 4)
Social impact theory (diffusion of responsibility, te verklaren aan:)
- Hoe sterk relatie met persoon is
- Hoe dicht de persoon bij je staat (letterlijk)
- Hoe meer mensen, hoe meer mensen
Invloed helpen
- Mood states (goed voelen leidt tot meer helpen en slecht voelen soms tot minder helpen
omdat je door helpen je beter kan gaan voelen)
- Latané & Darley denken dat persoonlijkheid geen invloed heeft op hulpgedrag maar is er
bewijs dat het wel zo is, maar persoonlijkheid niet alleen. Altijd in combinatie met de situatie
en relatie tot slachtoffer. Het kan gedeeltelijk genetisch bepaald zijn. Nederige en aardige
mensen helpen eerder.
- Religie leidt tot meer hulpgedrag
- Image reparation hypothesis (compenseren wanneer je iets kapot hebt gemaakt bijv)
- The Scrooge effect: Mensen helpen sneller als ze worden geconfronteerd met hun eigen
sterfelijkheid (terror management theory)
- Role models (voorbeeld, je ziet een beloning en je wordt er aan herinnerd)
- Social norms: norm of reciprocity (hulp teruggeven) & norm of equity (gelijkheid, evenveel
helpen en terugkrijgen).
- Mensen die op wat voor manier ook op ons lijken
- Geen verschil is ras
Onderzoeken
1. Rook, condities:
2. Groepsdiscussie, condities:
3. Reversed bystander effect: rev. by. ef. klopt niet. Wel als je sterkere relatie met iemand hebt,
dat je dan eerder helpt
2