HC 5 - Geneeskunde.
Week 1.
GGZ= Psychiatrie
Groot deel van studenten wil niet in GGZ werken (90%)
Wanneer is iets psychiatrische: wat is ‘abnormaal’?
1. Statische (ab)normaliteit: Extreem laag IQ of extreem hoog
2. Psycholosociale (ab)normaliteit: hangt heel erg af vanaf cultuur, tijd en
subgroep. Afwijken van de norm in de maatschappij, normaal of abnormaal
3. Persoonlijke (ab)normaliteit: subjectieve ervaring (kans op misperceptie &
overdrijving). Depressie, lijden, onvermogen om normaal te kunnen
functioneren en kans op problematiek met andere mensen en instanties
Geschiedenis.
Hippocrates: Humoraalleer= (Psychische) ziektes zijn een disbalans van de 4
lichaamssappen (bloed, gele gal, zwarte gal en slijm)
Middeleeuwen en later: psychiatrische beeld duidde op een strag van God of
op bezetenheid door de duivel. Geen ziektemodel als zodanig meer.
- Heksenverbranding
- Dolhuysen voor gekken en voor andere onmaatschappelijken
Institutionalisering en afgelopen eeuw
- Psychiatrische zieken als hersenziekten
- Onderzoek en categorisatie: vanaf 19e eeuw
- Begin: 20ste eeuw: Freud en het onderbewuste; psychiatrische klachten
door processen in het onderbewuste (psychoanalyse, droomduiding,
afweer)
- Jaren 70: de antipsychiatrie, tegen de ‘instellingspsychiatrie’; mensen
terug de wijken in, bossen uit. Maatschappij
- Vanaf jaren 90: deels terug tussen het groen
- 2013: teveel opgenomen mensen mensen ambulant behandelen
Oorzaken psychopathologie
Tegenwoordig hanteren we het biopsychosociaal model, verklaart gezamenlijk
wanneer iemand een psychiatrische ziekte heeft. Drie oorzaken
Sociaal: Cultuur en Gezin: Gezinstheorie, sociaal milieu, peergroup (hoe
je er mee omgaat) en culturele omgeving
Psychologisch: Persoonlijkheid: Psychodynamisch, leertheoretisch,
cognitieve theorie, gedachten
Biologisch: Fysieke toestand: erfelijkheid, neurotransmitters, hersen
structuren, somatiek en leefstijl
Diagnostiek psychiatrische onderzoek; uitvragen en rapporteren
- Algemene indruk: hoe zit iemand erbij, ziektebesef/inzicht, contact
- Cognitieve functies: bewustzijn, aandacht, geheugen, waarneming,
oriëntatie
- Affectieve functies: de stemming, depressies etc
- Conatieve functies: wilsfuncties, beweegt hij veel etc
Classificering psychische stoornissen
Voordeel etiket plakken: overzichtelijk, noodzaak, richtlijnen etc
Nadeel etiket plakken: classificatie wordt ten onrechte als diagnose beschouwd,
hokjesgeest
Vanaf DSM lll; indeling in vijf assen
, As 1; huidige klinische toestandsbeelden/
stoornissen
As 2; Persoonlijkheidsstoornissen + mentale
retardatie
As 3; Lichamelijk toestand, indien relevant
As 4; Psychosociale problematiek;
levensgebieden
As 5; Globale beoordeling van functioneren;
GAF
Bij elk item hoort een internationaal gebruikte codering
DSM: classificatie, volgt vaak uit psychiatrische onderzoek; syndroom diagnose
Precieze diagnose volgt pas uit
- Informatie uit de drie milieus; wonen, werken en sociaal
- Anamnese, heteroanamnese, ontwikkelingsanamnese (vanaf geboorte)
- Andere informatie (somatische cultuur persoonlijkheid)
Een structuur diagnose is een verhaal achteraf. Het kwetsbaarheidsmodel speelt
een belangrijke rol: draagkracht, draaglast, coping, sterke en zwakke punten
Lesweek 2.
De gemoedstoestand of stemming is de affectieve modus die iemand gedurende
langere tijd heeft en uit één of meerdere emoties bestaat
Van een stemmingsstoornis wordt gesproken wanneer stemming/ emotie van de
patiént ziekelijk is verstoord od niet past bij de situatie waarin de patient verkeerd.
Meest voorkomende stemmingsstoornissen volgens DSM IV
Depressie; verlaagde stemming
Manie; verhoogde stemming (hypomanie; maar minder dan bij een echte
manie)
Bipolaire stoornis
o Type l (minimaal 1 manische fase)
o Type ll (hypomaan en depressief)
Depressie wanneer vijf of meer van de volgende 9 symptomen in een periode
van minimaal twee weken aanwezig zijn (geen rouw periode)
1. Sombere stemmingen gedurende het grootste deel van de dag
2. Verlies van interesse of plezier, niet meer blij kunnen zijn
3. Verandering van eetlust of gewicht
4. Slapeloosheid of overmatig slapen
5. Agitatie (snauwen) of remming
6. Vermoeidheid of energie verlies
7. Gevoelens van waardeloosheid of schuld
8. Besluiteloosheid of concentratieproblemen
9. Gedachten aan dood of aan zelfmoord plegen
De diagnose kan verder gespecificeerd worden volgens DSM IV;
Licht (niet echt waarneembaar), matig (wel waarneembaar) ernstig
(langzamer bewegen, eentonig spreken etc) zeer ernstig (opgenomen
worden)
Psychotische verschijnselen
Vitale kenmerken (gebrek aan eetlust en vermagering, slaapstoornissen,
desinteresse in seks, dagschommeling stemming)
Begin post-partum (postnatale depressie) ontstaat na bevalling
o Enkele weken tot maanden na geboorte depressie krijgen
o Niet kunnen genieten, houden van de baby; schuldgevoelens hierover
, o Moeder kan opgenomen worden door depressie en misschien wel
psychose, het liefst samen met baby
o Prognose goed, maar recidive kans (+/- 50%)
Vroeger onderscheid: (nu niet meer, moet je aanleg voor hebben
Exogene: kon iemand zomaar krijgen van binnen uit
Reactieve/ endogene: door een reactie op iets depressie
Voorbeelden depressieve stoornissen.
Depressie bij ouderen
Lichamelijke klachten op de voorgrond
Niet altijd sprake van een sombere stemming of verlies van interesse of
plezier
Stemming eerder mat, afgevlakt of gelaten
Vergeetachtig, concentratieproblemen, verwardheid (dubbel diagnose:
dementie!, vaak ten onrechte; worden dus niet goed behandeld)
Ouderen met depressie kunnen goed behandeld worden
Depressie bij kinderen en jongeren
Gedragsveranderingen: terugtrekken of juist acting out
Kinderen basisschool: ca. 2% vertoont depressieve stoornissen
Jongeren middelbare school: ca. 5%, meer meisjes dan jongens
Suïcide op 1 na meest voorkomende doodsoorzaak bij pubers
Antidepressiva bij jongeren omstreden, maar worden soms al gegeven vanaf
8 jaar en vaak met succes
Bipolaire stoornis: golfbeweging
Vroeger: manische depressieve stoornis
Kenmerken: uitersten in stemming en activiteit (wisselend uitbundig/
daadkrachtig en teruggetrokken/ inactief)
Manische episode: abnormale en voortdurend verhoogde, expansieve of
prikkelbare stemming > een week
Ten minste 3 van de volgende symptomen: eigenwaarde, slaap,
spraakzamer, gedachtevlucht, afleidbaar, doelgerichte activiteit, overmatig
bezighouden met aangename activiteiten
Voorkomen van depressieve stoornis
- 1 op 5 vrouw en 1 op 10 man, minimaal 1 keer depressief
- Ouderen verpleegtehuis; subklinische depressie; 14-40%
- Meer bij mensen uit lagere sociaaleconomische klassen
- Meer bij alleenstaanden
- Veel mensen hebben slechts 1 periode in leven last van een depressie
- 40% (na 1e keer) -80% (na 2e keer) - 100% (na 3e keer) van de patiënten
heeft recidiverende depressie
- 15% patiënten is chronische depressief
Etiologie depressieve stoornis (Bio psycho sociaal model)
Biologische factoren (genetische factoren, hormonale veranderingen)
Maatschappelijke factoren (zwak sociaal, emotioneel netwerk
Psychologische factoren (levensgebeurtenissen, persoonlijke manier van
coping)