1 De tijd van wereldwijde revoluties
De Republiek werd direct met de Amerikaanse Revolutie geconfronteerd toen Engeland in 1775 het
verzoek had gedaan de Schotse Brigade beschikbaar te stellen voor de strijd in Noord-Amerika.
Kringen rondom stadhouder Willem V hadden wel oren naar dit verzoek, maar de patriotten waren
hierop tegen en de uitzending van de brigade ging niet door. Nederlandse patriotten hadden veel
sympathie voor de Amerikaanse Revolutie. De Republiek stuurde militaire goederen naar de
Amerikanen. Engeland kon dit niet waarderen en daarom verklaarde eind 1780 Engeland de oorlog
aan de Republiek, de Vierde Engelse Oorlog was een feit. De Engelse oorlogsverklaring zou de
Nederlandse sympathie voor de Amerikaanse zaak niet verminderen. Eind november 1776 zou Sint-
Eustatius geschiedenis schrijven: voor de eerste maal in de geschiedenis erkende een
vertegenwoordiger van een vreemde mogendheid de Amerikaanse vlag en daarmee de
onafhankelijkheid van de VS. Joan Derk van der Capellen tot den Pol was een van de meest
uitgesproken tegenstanderds van de steun aan Engeland.
De opkomst van Engeland. De Amerikaanse revolutie was de eerste in een serie van politieke
omwentelingen waarin oude rijken en feodale samenlevingen ten onder zouden gaan en ideeën over
rechten van de mens en democratie gemeengoed zouden worden. De politieke revoluties van de
decennia rond 1800 hingen samen met de grote Europese culturele en intellectuele revolutie, de
Verlichting. De Verlichting was een omwenteling waarin dogmatisch autoriteitsgeloof werd
vervangen door een nieuwsgierig rationalisme dat er uiteindelijk voor zorgde dat de westerse wereld
zich in de 19e eeuw op geheel andere wijze kon ontwikkelen dan de andere grote culturen in de
wereld. De westerse nieuwsgierigheid leidde onder meer tot een systematische verkenning van de
wereld. De Verlichting zorgde tevens voor het idee dat er in Europa sprake was van een vooruitgang
veroorzaakt door rationeel denken over onder meer economie en samenleving, daar waar andere
delen van de wereld zich kenmerkten door stilstand. Het westerse vooruitgangsgeloof, het
verlichtingsdenken en de wetenschappelijke revolutie die zich ook in Europa had afgespeeld, waren
elementen die het mede mogelijk maakten dat ook de westerse economie zich in de 19e eeuw
fundamenteel anders kon ontwikkelen dan de meeste economieën elders op de wereld. In de 16 e,
17e en 18e eeuw hadden de Europeanen weinig aan de Aziaten weten te verkopen, maar na de
zogeheten Industriële Revolutie was de situatie geheel anders en kon bijvoorbeeld de Europese
textielindustrie haar goedkope producten in geheel Azië makkelijk kwijt, ook al omdat door de
verbetering van transportmogelijkheden Europese producten tegen relatief weinig kosten de
Aziatische markt kon bereiken. Vanaf ca. 1800 was er sprake van the great divergence: Het
uiteengaan van de economische ontwikkeling van enerzijds de westerse wereld en anderzijds vrijwel
geheel Azië en Afrika. Zou de westerse wereld na 1800 vrijwel onafgebroken economische groei
kennen, de economieën van Azië en Afrika zouden vooralsnog vrijwel zonder enige groei
achterblijven. Europa werd het industriële en financiële hart van de wereld. Een groeiende
welvaartskloof tussen het Westen en de rest van de wereld was het gevolg. Veel factoren hebben
een rol gespeeld waarom juist Europa deze economische ontwikkeling doormaakte en niet Azië:
- De afwezigheid van een allesbeheersend imperium in Europa maakte de concurrentie tussen
verschillende landen mogelijk. De macht van staten was beperkt en stond particulier initiatief
niet in de weg.
- Voedsel en grondstoffen waren in Europa ruim voorhanden en werden aangevuld door de
import vanuit de koloniën.
- Grote hoeveelheden steenkool waren aanwezig in het meest dynamische gebied van Europa:
Engeland. Daar kon door relatief goedkope energie de ontwikkeling van nieuwe industrieën
mogelijk gemaakt worden.
- Zonder de Verlichting en de daarbij horende intellectuele en culturele ontwikkeling zou de
the great divergence niet hebben plaatsgevonden.
Naast politieke, culturele en economische revoluties vond er ook een geopolitieke revolutie plaats
die Engeland in de 19e eeuw de onbedreigde grootmacht van de wereld zou maken. De Zevenjarige
1
,Oorlog (1756-1763) maakte een einde aan de positie van Frankrijk als sterkste mogendheid. Engeland
kwam het verlies van de 13 koloniën in Noord-Amerika snel te boven. Sterker nog, gedurende de
strijd tegen de VS wist Engeland zijn positie in de koloniale wereld verder te versterken. In Azië ging
dit ten koste van de VOC. De VOC kreeg het zwaar te voorduren tijdens de Vierde Engelse Oorlog
(1780-1784). De inkomsten droogden op en de Compagnie maakte al snel schulden. De Heren XVII
zochten financiële steun bij de Staten-Generaal en die verstrekte een aantal leningen. Maar deze
leningen konden niets veranderen aan de sterk verslechterde positie van de VOC. Nederlandse
bezittingen in India en Sumatra werden geplunderd of veroverd door de Engelsen. Bij de Vrede van
Parijs (1784) moest de Compagnie verder haar monopoliepositie in de Indische Archipel opgeven,
waardoor Britse kooplieden zich vrijelijk op de specerijenhandel konden storten. De neergang van de
VOC werd overigens niet door de Vierde Engelse Oorlog veroorzaakt, maar was al eerder begonnen,
mede omdat er zich in de loop van de 18e eeuw een aantal structurele veranderingen in de Aziatische
handel had voorgedaan. Vooral Engeland profiteerde hiervan, nadat ze zich definitief meester had
gemaakt van Bengalen voor de handel in textiel, opium en thee. De VOC was langzaam maar zeker
een soevereine macht in Azië geworden, met alle uitgaven voor het in stand houden van een
ambtelijk en militair apparaat van dien, zorgde ervoor dat de bedrijfsresultaten steeds meer onder
druk kwamen te staan. Het tekort van de VOC liep gigantisch op en alle hoop was gevestigd op de
schepen die vanuit Azië naar Nederland onderweg waren, omdat hun kostbare ladingen moesten
zorgen voor oplossingen van de meest dringende financiële problemen. De politieke ontwikkelingen
zouden een eind maken aan de Compagnie: De Franse inval en daarmee de komst van de Bataafse
Republiek. Voor de VOC betekende dit het verbreken van de rechtstreekse verbinding met Indië. In
1795 werd door de patriotten gedomineerde Staten-Generaal het octrooi van de VOC verlengd tot
eind 1798. In 1796 werden de Heren XVII vervangen door een Comité tot zaken van de Oost-Indische
Handel en Bezittingen. In 1799 werd het octrooi van de VOC nietig verklaard, maar de compagnie
was in 1795 al genationaliseerd en opgehouden te bestaan. Met de ondergang van de VOC was de
belangrijkste koloniale concurrent van Engeland in Azië verdwenen. Engeland werd alleen nog
bedreigd door Frankrijk o.l.v. van Napoleon Bonaparte. In 1798 ondernam hij een expeditie naar
Egypte om de Engelse positie in de Middellandse Zee te ondermijnen. Daarbij zouden ook Engelse
verbindingen met India op het spel staan. Het lukte Napoleon Egypte te bezetten, maar de Britse
vloot vernietigde de Franse vloot voor de Egyptische kust en dit maakte een einde aan Napoleons
ambities. Engeland was een superieure maritieme macht. Hierdoor was er omstreeks 1800 maar één
mogendheid die de toekomst van de Nederlandse overzeese ambities zou bepalen: Engeland.
Revolutionaire denkbeelden. In de Bataafse Republiek werden democratische hervormingen
doorgevoerd. Het Comité hield zich bezig met het formuleren van nieuwe uitgangspunten voor het
beheer van de koloniën. De enige drijfveer om de bezittingen in Azië te behouden was gelegen in de
grote economische voordelen die deze gebieden de Bataafse Republiek konden opleveren. Politieke
en nationale belangen kwamen niet altijd overeen. Dus er werden wel hervormingen doorgevoerd in
de Republiek, maar niet in de koloniën. In Java bleef lang alles nog hetzelfde, ondanks de
toenemende invloed van de Engelsen. Economisch ging het de Nederlandse bezittingen voor de
wind: Deense en Amerikaanse schepen frequenteerden Batavia en de handel in stapelgoederen
floreerde. Ook de koffieoogsten in het zuidoosten van Batavia (Preanger) waren uitstekend. Oude
tijden leken te herleven, terwijl revolutionaire ontwikkelingen in Nederland zich ver weg leken af te
spelen. Dirk van Hogendorp kwam in 1799 met een pleidooi, ‘Berigt van den tegenwoordigen
toestand der Bataafsche bezittingen in Oost-Indiën en den handel op dezelve’, voor een radicale
wijziging van de koloniale politiek. Hij was gezaghebber van Java’s oostkust geweest. In deze functie
was hij kritisch over het koloniale bestuur dat geen rekening hield met de nieuwe ideeën van de
Bataafse Republiek. Hij kwam in conflict met S.C. Nederburgh, commissaris-generaal. Het pleidooi
van Van Hogendorp werd positief ontvangen in de Republiek. Van Hogendorp was ervan overtuigd
dat indien de herendiensten en dwangcultures van de VOC zouden worden afgeschaft en de
Javaanse boeren grond in eigendom of erfpacht zouden krijgen, de welvaart vanzelf zou toenemen,
omdat nu eenmaal ook de Javaan een economisch handelend mens was. Nederland moest zorgen
2
, voor een rechtvaardig bestuur. De gedachte dat de Javanen de vrijheid moest worden gegeven zelf te
bepalen wat zij verbouwden en dat het koloniale bestuur vooral rechtvaardig moest zijn en vrijheden
moest waarborgen. Nederland zou door een verlicht bestuur de inheemse bevolking van Java juist
voorgoed aan zich binden. De Javanen moesten langzaam maar zeker ontwikkeld en opgevoed
worden. Deze manier van koloniaal beleid zou bekend worden als ethische politiek. Nederburgh
schreef in 1802 ‘Verhandeling’ waarin hij pleitte voor de handhaving van het VOC-stelsel van
gedwongen cultures en een ingrijpende bemoeienis met het inheemse bestuur op Java ontraadde.
Nederburgh en Van Hoogendorp werden in 1802 door het Bataafse stadbewind benoemd in een
commissie die tot taak had gekregen een nieuw bestuurlijk stelsel voor de Nederlandse koloniën te
ontwerp. Nederburgh kreeg de overhand. De commissie wenste geen wijziging aan te brengen in het
exploitatiestelsel van de Compagnie. Ze vonden wel dat meer vrijheid zou leiden tot meer welvaart,
maar ze achtten de Javanen nog niet rijp genoeg. Koloniën waren er om geld te verdienen, niet om
verlichte idealen te kunnen uitleven. Toch werden er een aantal patriottische wensen vervuld, de
wens van Van Hogendorp. In plaats van Compagniesdienaren zouden er ambtenaren komen met
vaste salarissen en een duidelijk carrièreperspectief. Er zou een koloniale staat komen die de rol van
de VOC zou overnemen. Het bestuur kreeg de taak om het lot van de Javanen te verbeteren. Deze
voorstellen van de commissie werden door het staatsbewind overgenomen met enkele wijzigingen.
In 1804 werd het document ‘Charter voor de Aziatische bezittingen van de Bataafsche Republiek’
vastgelegd en dit document zou later model staan voor een verschillende regeringsreglementen en
daardoor een diepgaande invloed uitoefenen op de vorming van de 19e-eeuwse koloniale staat in
Nederlands-Indië.
West-Indische onrust. Wat betekende de Verlichtingsideeën over vrijheid, gelijkheid en
broederschap voor de positie van de slaven in de Nederlandse koloniën en voor de door
Nederlanders bedreven slavenhandel? Elders in Europa, met name Engeland, waren al langer
debatten aan de gang over slavernij en slavenhandel. Deze debatten werden gestimuleerd door
enerzijds verlichtingsidealen en anderzijds het ontstaan van een evangelische beweging binnen de
protestantse kerk. Het koloniale bestuur was medeverantwoordelijk voor het welzijn van de
overheerste buiten-Europese volkeren en slavernij hoorde hier niet bij. In Engeland werd actief
geijverd voor de afschaffing daarvan. Toch werd er niet veel aangedaan om slavernij te stoppen. Er
waren namelijk genoeg Britten die belang hadden bij het voortbestaan van de slavernij en
slavenhandel. In 1794 werd het de slavernij in Frankrijk afgeschaft en in 1807 verbood het Britse
parlement de Britse schepen om slaven te transporteren. Ook in Nederland gingen er in deze tijd
stemmen op die tegen de slavernij waren, maar er was geen sprake van een levendig
maatschappelijk debat. Er was geen invloedrijke evangelische beweging en de verlichtingsidealen
waren binnen de Nederlandse elite nog lang geen gemeengoed. Pieter Paulus pleitte wel voor
afschaffing van de slavernij. Hij veroordeelde de slavernij op zowel natuurrechtelijke als christelijke
gronden. Hij zag, net als andere abolitionisten, de slavenhandel en de slavernij als twee aparte zaken,
waarbij de slavenhandel onmiddellijk en de slavernij op termijn afgeschaft moest worden. De
slavenopstand in Saint-Domingue en de revolutionaire ontwikkelingen in Europa hadden ook hun
uitwerking in de Nederlandse West-Indische koloniën. De Europese inwoners waren ontevreden over
het bestuur van de WIC en het overdragen van het gezag door deze Compagnie aan de Staten-
Generaal in 1791 had weinig verandering opgeleverd. In 1795 werd op Curaçao duidelijk dat Willem
V was gevlucht en de Bataafse Republiek was uitgeroepen. Ook kwamen er berichten binnen over
een slavenopstand in Venezuela en beloofde de leider van slavenopstand in Saint-Domingue hen
vrijheid. Tegen deze achtergrond brak er op 17 augustus 1795 een revolte onder de slaven uit, die
zou uitgroeien tot de grootste slavenopstand uit de Curaçaose geschiedenis. Een legermacht en pater
Schinck werden op de slaven afgestuurd om ze op andere gedachten te brengen. Schinck kon de
slaven niet overtuigen en de opstand werd bloedig neergeslagen door het leger. Gewapende slaven
werden meteen geëxecuteerd. Half september waren de meeste opstandige slaven of gedood of
terug op de plantages. Meer dan 100 slaven en 3 blanken waren omgekomen. De opstand was
uitzonderlijk. In Suriname bleef een opstand uit, omdat de slaven daar makkelijker het oerwoud in
3