Hoorcollege 1: Ontwikkeling in context
Hoofddoel: kennis van de levensloop vanaf de jongvolwassenheid, systeemtheoretische
kennis en inzicht in de contextuele- en netwerkbenadering en Healthy Ageing.
Wat is een systeem?
Definitie (Weijenberg, 2004):
Het begrip systeem wijst op een eenheid, opgebouwd uit deelverhoudingen; het gaat niet
alleen om de delen op zich, ook niet om het geheel, maar om de doelgerichte betrekkingen
tussen dit alles.
Individueel:
Open systeem versus gesloten systeem.
- Open systeem: hierbij kan je ervan uitgaan dat er optimale interactie is. Een
individu interacteert/communiceert optimaal met zijn omgeving.
- Gesloten systeem: er is geen interactie, maar we weten dat het niet klopt (het is
relatief). Er is een beperkte interactie met de omgeving.
Input, throughput en output feedback (systeem veranderen, verbeteren,
stabiliseren).
- Input: er komt informatie binnen.
- Throughput: de binnengekomen informatie wordt bewerkt/verwerkt.
- Output: iemand laat bepaald gedrag zien en de omgeving reageert hierop je
omgeving laat je weten of je het juiste gedrag laat zien of dat je je moet
aanpassen.
- Dit proces is circulair.
Entropie versus negentropie.
- Entropie: hierbij gaat het erom dat een open systeem (optimale interactie) steeds
meer gesloten wordt (naar een gesloten systeem). Bijv. iemand staat positief in
het leven, maakt iets mee en wordt daardoor depressief. De persoon was eerst
heel ‘open’ en wordt vervolgens ‘gesloten’. De gezondheid neemt af.
- Negentropie: iemand beweegt zich in de richting van toenemende gezondheid.
Iemand ontwikkelt zich van een gesloten systeem naar een open systeem, er
vindt meer interactie plaats. Je komt bijv. weer uit een depressie.
- Zelfstabilisatie: wanneer een mens zich aanpast aan zijn omgeving. Bijv. je haalt
een voldoende op een tentamen en weet dat je deze leermethode zo moet
vasthouden.
- Zelforganisatie: je merkt dat het gedrag wat je laat zien en de feedback die je
daarop krijgt vanuit je omgeving dat dat zegt dat je iets anders moet gaan doen
dan het gedrag wat je vertoont.
Andere systemen:
Individueel
Subsysteem (2 pers = dyadisch subsysteem het kleinste subsysteem wat er kan
zijn)
Gezinssysteem bijv. ouders en kinderen, één gezin
Suprafamiliaire systeem (verschillende individuele- en gezinssystemen) gaat tot
bloedverwanten in de derde lijn. Het gaat om grootouders, ouders en kinderen.
Omgeving (alle interne en externe factoren, wisselwerking) systeempentagram
(geen hiërarchie, iedereen die met elkaar communiceert is gelijk)
,Systeemtheorieën:
1. Algemene Systeemtheorie: Von Bertalanffy wordt beschouwd als de basis.
2. De Structurele theorie: Minuchin et al. wijze waarop gezin georganiseerd is.
3. Strategische of communicatietheorie: Harley en Watzlawick wetmatigheden in
de communicatie tussen mensen.
4. Intergenerationele of contextuele systeemtheorie: Boszormenyi-Nagy wordt
behandeld in hoorcollege 3.
Nummer 2, 3 en 4 zijn allemaal gebaseerd op de Algemene Systeemtheorie.
Geschiedenis:
Palo Alto school (jaren ’60): wisselwerking individu omgeving.
Grote gevolgen: bijv. minder uithuisplaatsingen.
Plaats van de systeemtheorie (interpersoonlijk):
Psychoanalyse
Behaviorisme
Cognitieve psychologie
Humanistische psychologie
Systeemtheorie (en communicatietheorie) de enige theorie die in de basis al
direct kijkt naar het hele systeem.
Systeemtheorieën: Algemene Systeemtheorie:
Het geheel is meer dan de som der delen.
Een systeem wordt geleid door regels.
Er is sprake van circulaire causaliteit.
Het systeem streeft naar homeostase.
Er is sprake van circulaire feedbackprocessen.
Het principe van de equifinaliteit.
Het geheel is meer dan de soms der delen:
Systeem: functioneren van 1 element niet los zien van het functioneren van andere
elementen.
Gezinssysteem: het gezin in z’n geheel bekijken, om het gedrag van de individuen
te begrijpen.
Verandering bij één gezinslid = verandering in het hele systeem.
Ezelsbruggetje: 1+1=3 altijd kijken naar de interacties.
Een systeem wordt geleid door regels:
Regels geven aan hoe het systeem werkt, wanneer er ingegrepen moet worden, wat
wel en niet toelaatbaar is.
- Veelal ongeschreven, onuitgesproken, impliciet aanwezig. Regels worden
duidelijk als je ze overschrijdt.
- Worden vaak duidelijk(er) als er veranderingen plaatsvinden binnen het gezin.
Circulaire causaliteit:
De systeemleer verwerpt lineaire oorzaak-gevolg verklaringen;
elk onderdeel van de interactie is tegelijk oorzaak en gevolg.
Wie het probleem veroorzaakt is niet duidelijk; het is een
interactieproces, een circulair proces.
Het streven naar homeostase:
Homeostase: betekent evenwicht. Bijv. als iets veranderd in een systeem door bijv.
ouders gaan scheiden, het systeem moet dan opnieuw ‘balans’ zien te vinden.
Homeostase vereist flexibiliteit.
Circulaire feedbackprocessen:
, Evenwicht hangt samen met verschillende feedbackprocessen.
We onderscheiden positieve en negatieve feedbackprocessen:
Positief: leidt tot verandering in het systeem.
Negatief: remt verandering in het systeem.
In sommige gezinnen werken feedbacksystemen niet goed. Zij reageren of te weinig of te
rigide op veranderingen. Bijv. kind komt in puberteit.
Bijv. voorheen moest een kind altijd om 20:00 uur thuis zijn, het kind komt in de puberteit en
wil later thuiskomen. Ouder past de tijd aan naar 21:00 uur (positief feedbackproces, er is
een verandering).
Equifinaliteit:
Er zijn vele wegen die naar Rome leiden…
Equifinaliteit: hetzelfde resultaat (eindtoestand) kan ontstaan uit verschillende
begintoestanden. Bijv. pedagogische verwaarlozing kan voortkomen uit veel
verschillende risicofactoren (financiële problemen, verslaving, scheiding of
psychische problemen).
Multifinaliteit/equipotentionaliteit: 1 begintoestand kan zich tot verschillende
eindtoestanden ontwikkelen. Bijv. een laag inkomen kan leiden tot verschillende
problemen (uitkomsten) in een gezin.
De Structurele theorie (Minuchin et al.):
Gezinsstructuur staat centraal: regels die ten grondslag liggen aan de
interactiepatronen in het gezin.
De SW’er helpt het systeem dusdanig veranderingen aan te brengen in de
systeemstructuur dat ouders en kinderen (gezins)functies weer adequaat uitvoeren.
Coalities: als twee mensen (bijv. vader en zoon) zich samenspannen tegen moeder.
Parentificatie: als een kind de ouderrol overneemt.
Zondebok: als er één iemand in het gezin de schuld krijgt, terwijl het een probleem is van
alle gezinsleden.
Perverse triade: wanneer de hiërarchie wordt aangepast en wanneer er structureel sprake
is van een coalitie (de moeder heeft niks meer te vertellen, haar hiërarchie als ouder is
verdwenen).
Ziekmakende gezinsstructuren:
Kluwengezinnen: het gezin doet alles samen, zijn heel hecht, houden elkaar heel
erg in de gaten, ‘claimend’.
Kinderen ontwikkelen niet goed een zelfvertrouwen.
Los-zandgezinnen: gezin is helemaal niet betrokken bij elkaar, ouders kunnen zich
gedragen alsof ze geen kinderen hebben. Kinderen worden aan hun lot overgelaten.
Communicatietheorie (Watzlawick):
Hoe kunnen we de interacties tussen individuen, binnen een systeem, begrijpen?
5 axioma’s (uitgangspunten) van Watzlawick:
1. Men kan niet niet communiceren.
2. Elke communicatie bezit een inhouds- en betrekkingsniveau.
3. De interpunctie.
4. Communicatie kan zowel digitaal als analoog zijn.
5. Elke uitwisseling van communicatie is ofwel symmetrisch ofwel complementair.
Men kan niet niet communiceren:
Wanneer je praat communiceer je, maar ook wanneer iemand stil staat en zwijgt
communiceer je ook.