LOI Samenvatting Nederlands 3F
Inhoud:
1. Lezen en Luisteren 1 - Hoofdstuk 5 2
2. Lezen en Luisteren 2 - Hoofdstuk 6 4
3. Lezen en Luisteren 3 - Hoofdstuk 7 6
4. Schrijven 1 - Hoofdstuk 8 8
5. Schrijven 2 - Hoofdstuk 9 11
6. Schrijven 3 - Hoofdstuk 10 17
7. Schrijven 4 - Hoofdstuk 11 19
8. Schrijven 5 - Hoofdstuk 12 25
9. Schrijven 6 - Hoofdstuk 13 30
10. Schrijven 7 - Hoofdstuk 14 34
11. Schrijven 8 - Hoofdstuk 15 39
1
,Samenvatting Lezen en Luisteren
Hoofdstuk 5 tm 7
1. Lezen en Luisteren 1 - Hoofdstuk 5
Onderwerp
● Waar gaat de tekst over? Kort beschrijven, in een woord of woordgroep
Hoofdgedachte
● Heel korte samenvatting van de tekst: een samenvatting in een zin
○ Uitspraak over het onderwerp
● Titel, inleiding en slot geven ook vaak de hoofdgedachte weer
● Wat zegt/vindt de schrijver over dit onderwerp? De hoofdgedachte is dus een uitspraak van de
schrijver over het onderwerp.
● Kernzin = hoofdmededeling
○ Uitwerking van bewering of stelling
Basisstructuur
● Inleiding, midden en slot
● Inleiding: vijf functies
1. Aandacht van de lezer krijgen
2. Onderwerp introduceren
3. Opbouw van de tekst aankondigen
4. Aanleiding voor de tekst noemen
5. Lezer gunstig stellen
● Middenstuk: onderwerp komt inhoudelijk aan de orde
○ Een onderwerp per alinea
○ Betoog = argumenten
○ Beschouwing = visies
○ Voor- en nadelen structuur of probleem-en-oplossingstructuur
● Slot: afronding van de tekst
○ Samenvatting (kortom, samenvattend…)
○ Conclusie (dus, concluderend…)
○ Aanbeveling (alleen bij activerende of betogende teksten)
Structuren
● Structuurmodellen:
○ Voordelen en nadelen
○ Probleem en oplossing
○ Verschijnsel en verklaring
○ Verschijnsel en bespreking
○ Bewering en argument
○ Vroeger en nu
○ Vroeger, nu, toekomst
● Alinea verbanden herkennen:
○ Signaalwoorden (geven verband aan)
○ Herhaling (woord of woordgroep te herhalen)
○ Aankondigende zinnen (ik zal eerste de voordelen… Daarna bekijken we de… of, ter
illustratie daarvan…)
2
, ○ Overgangszinnen (Deze, die, dit, dergelijke, vorenstaande, zulke…)
● Verband en signaalwoorden:
○ Opsommend: ook, en, niet aleen… maar ook, bovendien, daarnaast, ten eerste.. ten
tweede, eerst, dan, daarna, zowel… als, vervolgens, tevens, verder, nog.
○ Tegenstellend: Toch maar, echter, integendeel, daarentegen, daar staat tegenover,
enerzijds… anderzijds.
○ Uitleggend: zo, dat wil zeggen, bijvoorbeeld, ter illustratie, met andere woorden.
○ Oorzakelijk: ten gevolge van, waardoor, doordat, zodat, daardoor.
○ Redengevend: immers, namelijk, want, daarom, omdat.
○ Voorwaardelijk: indien, op voorwaarde dat, als, mits, tenzij.
○ Vergelijkend: net als, zoals, evenals, in vergelijking met, vergeleken met.
○ Concluderend: dus, concluderen…
○ Samenvattend: kortom, samenvattend, om kort te gaan
3
,2. Lezen en Luisteren 2 - Hoofdstuk 6
Standpunt
● De schrijver staat op een bepaald punt, heeft ergens een bepaalde mening over
○ = Mening die nadrukkelijk uitgesproken wordts
○ Hier sta ik, dit vind ik
● Standpunt = stelling, bewering, opvatting
● Herkenningswoorden:
○ Ik vind dat...
○ Ik ben van mening…
○ Mijn standpunt is…
○ Hij huldigt het standpunt dat…
○ Ik vind dat we de zaak vanuit een ander standpunt moeten bekijken.
○ Mijn stelling is
○ Hij verkondigt de stelling dat…
○ De conclusie moet zijn dat…
○ Het is duidelijk dat…
○ Volgensmij …
○ Dat is een ongegronde bewering…
○ Ik deel die opvatting niet…
● Verborgen standpunt = standpunt inneemt maar het niets als zodanig formuleert
○ Het nieuwe leren is complete onzin.
○ De minister had allang moeten aftreden.
Argumenten
● Bewijs voor uw standpunt
○ Standpunt: De nieuwe film van HP is spectaculair.
○ Argument: De special effects spetterden van het scherm.
● Objectieve argumenten = bewijs, feiten, controleerbaar (zakelijk, feitelijk)
○ Feiten = controleerbaar
○ Algemene gedeelde waardeoordelen = betekent dat men het er in het algemeen over
eens is
○ Onderzoeksuitslagen = argumenten op basis van wetenschappelijke onderzoeken
● Subjectieve argumenten = persoonlijke ideeën en gevoelens, niet echt te controleren
(individueel, persoonlijk)
○ Vermoedens = persoonlijke indrukken, voorspellingen voor de toekomst, schattingen,
niet vaststaande feiten
○ Geloofsovertuiging = persoonlijke overtuiging, ideaal, religie of levensbeschouwing,
morele argumenten
○ Persoonlijke waardeoordelen = politieke ideeën, smaken en voorkeuren, ethische
opvattingen, emotionele argumenten
● Redenering = combinatie van mening en argument
1. Algemene bewering: de stelling
2. Concreet voorbeeld: de waarneming
3. Conclusie
● Type redenering = bepaald logisch verband tussen
○ Redenering op grond van de autoriteit van anderen (op grond van gezag)
○ Grond van voorbeeld (niet gegeneraliseert)
4
, ○ Grond van vergelijking (een of meer vergelijkbare gevallen om aannemelijk te maken
dat het in dit geval ook zo is)
○ Grond van oorzaak-gevolg (gevolg van argumentatie geeft de oorzaak)
○ Grond van voor- of nadelen
● Ondeugdelijke redenering
○ Vals dilemma = lijkt erop alsof er maar 2 mogelijkheden zijn, maar waarschijnlijk is
er nog een derde
○ Cirkelredenering = draait in cirkel en gebruikt mening en argument verschillende
bewoordingen die op hetzelfde neerkomen
○ Generaliseren = selectief waarnemen, op basis van een gegeven trekt u dan algemene
conclusie
○ Vanzelfsprekend = algemeen bekend is
○ Persoonlijk worden = persoonlijke benadering
5
, 3. Lezen en Luisteren 3 - Hoofdstuk 7
Samenvatting
● Verkorte weergave van een tekst
● Zoveel mogelijk informatie uit de oorspronkelijke tekst in minder woorden
Thematisch samenvatting (minisamenvatting of oriënterende samenvatting)
● Inhoud van de tekst in een of hooguit twee zinnen
● Vermeld het (1) thema en (2) boodschap
● Voorbeeld: In het artikel “(ARTIKEL)” uit de (BRON) van (SCHRIJVER) wordt (THEMA)
genoemd waarin staat (BOODSCHAP).
Indicatieve samenvatting (globale samenvatting)
● Waarover een boek of artikel handelt en op welke wijze de schrijver zijn thema heeft
uitgewerkt.
○ Heeft hij willen informeren / overtuigen / amuseren / of een combinatie?
● Vermeld: (1) de titel van het boek/artikel, (2) naam van de schrijver, (3) korte omschrijving
van het thema van het boek/artikel, (4) aangevuld met bewijzen uit de tekst.
○ Maximaal 5 zinnen
● Voorbeeld: In het/de (TITEL) uit de (BRON) geschreven door (SCHRIJVER) meldt dat
(THEMA) in verband met (BEWIJS).
Tekstvervangend (representatieve samenvatting)
● Geeft goed beeld van een artikel
● Grotere artikelen, beleidsnota’s, onderzoeksrapporten
● Je wilt alles van de tekst weten: (1) thema, (2) hoofdzaak, (3) bijzaak, (4) verbanden.
● Vermeld: (1) Titel van tekst, (2) bron van tekst, (3) naam van schrijver, (4) omschrijving van
het thema, (5) hoofdzaken
● Inleiding: hier vind je het thema
● Kern: hier vind je het schrijfplan
● Slot: hier vind je de conclusie, samenvatting, aanbeveling etc.
● Alinea’s: noteer van alle alinea’s de kernzin
○ Te herkennen door sleutelwoorden
○ Verwijswoorden: deze, dit, dat, waarover, waarbij, hij, zij, hem, haar, uw, mijn, onze
○ Zie hoofdstuk 5 (signaal- en verwijswoorden)
Thematisch Indicatief Tekstvervangend
Vermeld: Titel, thema, Titel, thema, bron, auteur Titel, thema, bron, auteur
bron, auteur
Vult aan: Informatief, overtuigd, Informatief, overtuigd,
amuserend of een combinatie amuserend of een combinatie
aangevuld met bewijzen uit de aangevuld met bewijzen uit de
tekst tekst
Omvang: Maximaal 2 Maximaal 5 zinnen 20% of minder van de
zinnen oorspronkelijke tekst
Feiten
● Objectief en controleerbaar, informerend doel
● Vaststaand feit = bewezen en controleerbaar
6