Vz
2.1
Bij het waarnemen van de ademhaling kijk je naar de vier kwaliteiten van de ademhaling
1. De frequentie van de ademhaling (volwassenen 15-20)
2. De diepte van de ademhaling
3. De regelmaat van de ademhaling
4. De ademhalingspatronen
Een langzame ademhaling zonder benauwdheid is niet erg, een snelle daarentegen wel.
Apneu is de afwezigheid van ademhaling, dyspneu is benauwdheid. Hyperventilatie is overademing,
dus langdurig te diep. Kussmaulademhaling is een zeer diepe, ononderbroken en regelmatige
ademhaling (diabetes). Bij cheyne-stokesademhaling neemt de diepte eerst toe, dan af en stopt dan
even (verminderde pompfunctie hart/ stervenden). Een zuchtende ademhaling komt voor bij
volwassenen met hersenvliesontsteking. Gasping is een diepe ademhaling waarbij alle
ademhalingsspieren worden aangespannen, dit komt vooral voor bij stervenden of mensen die na
een ademstilstand spontaan gaan ademen. Een atactische ademhaling is volledig onregelmatig,
voorkomend bij slaapmiddelvergiftiging of ontwaking uit narcose.
Bij een stridor hoor je een gepiep of gefluit. Zit de vernauwing hoog, dan is er moeite met inademen,
zit de vernauwing laag, dan is er moeite met uitademen.
Net zoals bij de ademhaling, zijn er bij de pols ook vier kwaliteiten:
1. De frequentie van de pols (60-100)
2. De regelmaat van de pols
3. De gelijkmatigheid van de pols
4. De kracht van de pols
Tachycardie is een te hoge hartslag (100+), daar tegenover staat bradycardie, een te lage hartslag (-
50). Een inequale pols is het niet gelijkmatig vullen van de pols, het gelijke vullen van de pols is
equaal. De pols kun je voelen bij de pols, slaap, lies, elleboog en hals.
De bovendruk is de systolische druk en de onderdruk de diastolische druk. Een normale bloeddruk
ligt rond de 120/80 mmHG. Bij een bovendruk hoger dan 140 en een onderdruk hoger dan 90 is er
sprake van hypertensie. Er is sprake van hypotensie als de bloeddruk zo laag is dat het lichaam niet in
staat is normaal te functioneren.
De kerntemperatuur is gemiddeld 37 graden (+-0.5), ‘s ochtends is die lager dan ‘s avonds. Hoger dan
37.5 is verhoging, hoger dan 38 is koorts, hoger dan 41 is hyperthermie. Onderkoeling is vanaf 35. De
temperatuur kan rectaal, oraal, axillair en tympanisch gemeten worden. Van links naar rechts wordt
ie steeds minder secuur.
Als iemand kan reageren op prikkels is iemand bij bewustzijn, als iemand slaap is deze verminderd.
Het bewustzijn kan gemeten worden aan de hand van de Glasgow Coma Scale, hiermee wordt de
reactie op prikkels gemeten. EMV -> eyes, motoric, verbal.
1. vitale functies beoordelen
2. diverse meetinstrumenten toepassen met betrekking tot het meten van de vitale functies
,2.2
Gezondheidsbeleving- en instandhouding
Therapietrouw
Therapietrouw is het niet overeenstemmen van het gedrag van de patiënt met het behandelplan. Hij
houdt zich niet of gedeeltelijk aan de regels, waardoor het behandelplan ineffectief kan zijn.
Het is vaak lastig om aan de regels te houden omdat het tot gedragsverandering moet leiden, terwijl
bij ouderen het gedrag er zo in is gesleten, en kinderen zich willen gedragen als leeftijdsgenoten.
Volgens het WHO zijn er vijf dimensies als oorzaken voor therapieontrouw:
1. Sociaal- economische factoren
2. Factoren die samenhangen met het gezondheidszorgsysteem
3. Factoren gerelateerd aan de conditie van de patiënt
4. Factoren gerelateerd aan de behandeling
5. Patiënt gerelateerde factoren
Voor een goede interventie om het therapietrouw te bevorderen, moet het gerelateerd zijn aan de
oorzaak. Algemene adviezen zijn onder andere de patiënt motiveren tot de gewenste
gedragsverandering, de verantwoordelijkheid bij hem neerleggen, extra voorlichting geven of
praktische tips mbt leefregels.
Ineffectief gezondheidsonderhoud
Hierbij is de patiënt niet in staat een toename van de belangrijkste symptomen te herkennen en
hierop juiste acties te ondernemen
Oorzaken kunnen zijn dat de patiënt niet goed op de hoogte is, niet genoeg vaardigheden heeft om
een symptoom te herkennen, niet naar een ziekenhuis wil of zijn omgeving niet wil belasten.
Interventies kunnen zijn: symptomen bespreken, uitleggen hoe een patiënt klachten herkent en
uitleggen waarom het van belang is om een hulpverlener in te schakelen.
Activiteit en rust
Vermoeidheid
Vermoeidheid is een allesoverheersend en aanhoudend gevoel van uitputting met een verminderd
vermogen tot het verrichten van lichamelijk en geestelijke activiteiten op het normale niveau.
Dit kan optreden door een verminderde zuurstoftoevoer naar de spieren, een toename van hartfalen
en het kan ook ontstaan door een comorbiditeit. Het is belangrijk om de patiënt aan te leren zuinig
om te gaan met energie, of lichamelijke activiteit te optimaliseren.
Een geschikte interventie is het uitleggen hoe je goed om kan gaan met beperkte energie, het
adviseren van regelmatig te bewegen, of eventueel over te schakelen op een ander medicijn.
Kortademigheid
Dit is een situatie waarin de balans tussen de zuurstofopname en koolzuurafgifte verstoord is.
Bij hartfalen kan dit ontstaan door een verminderde doorbloeding, en ophoping van vocht in de
longen.
,Bij de interventie is het belangrijk de relatie tussen kortademigheid en vochtretentie te bespreken.
Ook kan er een andere houding toegepast worden tijdens het zitten of liggen.
Zelfzorgtekort rond lichamelijke verzorging
Dit is de toestand waarin iemand onvoldoende in staat is zich zelf te wassen en aan te kleden of
andere activiteiten op het gebied van persoonlijke verzorging uit te voeren.
Dit kan veroorzaakt worden door vermoeidheid en kortademigheid.
Als interventie kan er thuiszorg aangevraagd worden, of eventuele mantelzorg.
Slaap-rust
Verstoord slaappatroon
Dit is de verstoring van de kwantiteit en kwaliteit van slaap.
Oorzaken kunnen kortademigheid, angst en veel plassen zijn
De interventies omvatten alle advies mbt een goede slaapomgeving (temperatuur, kussens, geluid en
licht). Ook geen koffie drinken, en eventuele medicijnen.
Zelfperceptie
Angst
Angst is een vaag gevoel van onbehagen of onveiligheid, samen met een autonome respons.
Interventies om de angst te verminderen zijn begrip en aandacht tonen, informatie te geven over de
ziekte.
Sombere stemming en depressies
Een luisterend oor en acceptatie van de gevoelens van de patiënt zijn belangrijk. Een gestructureerd
dagprogramma kan helpen bij een depressief persoon, ook heeft lichaamsbeweging een positieve
invloed.
Stressverwerking
Problemen met acceptatie van de ziekte
Dit is een situatie waarin de patiënt metaal nog niet in staat is om om te gaan met de gevolgen van
de ziekte
Interventies zijn oa: feitelijke informatie geven, gevoelens bespreken, bekijken wat nog wel kan en
verwijzen naar een psycholoog.
1. de belangrijkste verpleegproblemen benoemen
2.4 (niet in toets)
1/3/4/9/10/11/12
Voedingsstoffen die energie leveren, zijn koolhydraten, eiwitten en vetten. De grondstofwisseling is
het energieverbruik (of basale metabolisme) wat nodig is voor inwendige arbeid. Dit hangt af van de
gezondheid, lichaamsgrootte, gewicht, lichaamssamenstelling, leeftijd en geslacht.
, Jongeren hebben een grotere energiebehoefte dan oudere mensen. Een volwassene moet ervoor
zorgen dat hij maaltijden samenstelt volgens de schijf van vijf, voldoende energie binnenkrijgt en
voldoende variatie heeft.
Koolhydraten leveren energie en vormen reserves. Vetten leveren energie, vormen een
reservevoorraad, beschermen tere organen en leveren de in vet oplosbare vitaminen.
Eiwitten/proteïnen hebben verschillende functies, zij vormen een bouwstof voor groei en herstel van
weefsel, maken afweerstoffen, spelen een rol bij stofwisseling en kunnen worden gebruikt al
brandstof.
Vitaminen zijn noodzakelijk voor de groei, om weefsels in stand te houden en te herstellen en om
lichaamsprocessen te reguleren. Een tekort aan vitaminen met vage klachten is hypovitaminose, als
de klachten duidelijk waarneembaar zijn wordt het avitaminose genoemd. Hypervitaminose is een te
hoge inname van vitamine.
Mineralen spelen een onmisbare rol bij de opbouw en instandhouding van het lichaam en bij
regulatie van levensprocessen.
Aantekeningen les:
Visceraal vet is vet wat om de organen zit en in subcutaan vet kun je knijpen. Adhv de MUST of SNAQ
kan de mate van ondervoeding worden gemeten. Vochtbalans wordt gemeten door inname van
vocht, door drinken, eten en infuus. Het uit gaan van water kan door vomeren (overgeven), mictie,
drain en diarree. Bij een negatief vochtbalans gaat er meer vocht uit dan in, en bij een positieve houd
je vocht vast.
Vt
2.1
Zie VZ 2.1
1. de vitale parameters (ademhaling etc.) op juiste wijze meten/bewaken
2. de vitale paramaters (ademhaling etc.) beoordelen op normale en afwijkende waarden
3. meetinstrumenten voor het meten van de vitale parameters op de juiste wijze gebruiken
2.2
Om te kijken hoeveel zuurstof en koolstof in het bloed aanwezig is, laat de arts de bloedgaswaarden
bepalen (ook wel astrup). Als er te weinig zuurstof in het bloed zit (hypoxemie) dan wordt er extra
zuurstof toegediend. Er wordt niet altijd zuurstof toegediend, wel bij onvoldoende longventilatie
(COPD), verminderde longdiffusie, verminderde perfusie en koolmonoxidevergiftiging.
Zuurstoftoediening heeft GEEN nut bij bloedarmoede (te weinig hemoglobine in het bloed) en
onvoldoende pompwerking van het hart.
In een zuurstofcilinder zit zuurstof onder hoge druk. Als er 1 liter zuurstof per minuut wordt
toegediend, kan een persoon met een fles van 5 kilo er 6 uur mee doen. Een concentrator haalt
zuurstof uit de lucht. Er kan ook gebruik gemaakt worden van vloeibare zuurstof, zuurstof wordt dan
afgekoeld naar 183 graden onder nul. Met 1 liter vloeibare zuurstof kan 850 liter zuurstof gemaakt
worden. Druk x inhoud = hoeveelheid zuurstof.
Zuurstof kan worden toegediend dmv een neuskatheter, zuurstofbril, trans tracheale katheter of een
zuurstofmasker.