Psychodiagnostiek Klinische Psychologie
Hoofdstuk 1 : Inleiding
Werkvelden
- Basis GGZ : (vb instrumenten: SCL, NPV-2) eenvoudige problematiek, “leren leven met”
complexe problematiek, Geïndiceerd door DSM-5 diagnose
- Gespecialiseerde GGZ: complexe problematiek, psychosociaal, levensfase: meer grondig
onderzoek en inventarisatie nodig
Er zijn vier typen psychologen:
- Basispsycholoog: is MSc (+BAPD): beperkte bevoegdheden en onder supervisie
- BIG-gezondheidspsycholoog: basis + 2 jaar “postdoctoraal”
- BIG-klinisch (neuro)psycholoog: basis + 2 jaar + 4 jaar specialisatie
- BIG-psychotherapeut: basis + 4 jaar in complexe hulpverlening
Populatie & problematiek
De populatie die bij de psycholoog komt, heeft bijna altijd een DSM diagnose, of bij crisis (rouw,
midlife crisis…). De gezondheidspsycholoog werkt ook bij psychologische klachten door somatische
aandoening, in deze setting met “normalere” gedragsaspecten. In klinische setting werkt de
psycholoog met meer “disfunctionele” mensen.
(Door)verwijzing
De psycholoog komt in contact door de huisarts (poortwachter/verwijzer)
- Voor vergoeding is verwijzing van huisarts nodig
- Eerst psychodiagnostiek om te weten of C bij het juiste adres is
- Dan intern of extern verwijzen
Let wel; zo weinig mogelijk verwijzen voor continuïteit van behandeling. Een externe verwijzing
gebeurt het vaakste terug naar de dokter of naar gespecialiseerde instelling (bv verslaving).
Multidisciplinaire samenwerking
Plus: holistische benadering, biopsychosociaal model wordt gevolgd
Voorwaarden: op de hoogte zijn van theorie/jargon van anderen, sociale vaardigheden en goed
overleg.
Psychodiagnostische taak
Doelen: is C op de juiste plek? Aard, ernst, begrip van de problematiek en beste behandeling vinden.
Symptomen clusteren op “syndroom” indien nodig volgens de DSM. Holistische theorie met
verschillende hoeken, ontstaan en beloop vinden.
5 meest voorkomende typen onderzoek:
- Intelligentieonderzoek: WISC, WAISC, Drenth, RAVEN matrices
- Persoonlijkheidsonderzoek: omdat deze invloed heeft op klachten, MMPI, NPV-2, HEXACO
- Indirect/projectief: kwalitatief, exploratief, als aanvulling: ZAT, TAT
- Neuropsychologisch: hogere cognitieve functies: taal, motoriek, lezen…
- Probleemgericht onderzoek: screeningtools, nieuwe klachten: BDI, SCL, UCL…
,Psychodiagnostiek Klinische Psychologie
Hoofdstuk 2: Diagnostische cyclus
Achtergrond
Gebaseerd op empirische cyclus voor onderzoek. Het verschil met wetenschappelijk onderzoek is dat
de uitkomst niet gegeneraliseerd mag worden. Er zijn 5 belangrijke richtlijnen:
1. Toets vermoedens en stel je oordeel bij
2. Zoek doelgericht en systematisch naar consistente patronen
3. Theoretisch verantwoorde redeneringen & recent onderzoek gebruiken
4. Betrouwbare & valide onderzoeksmiddelen gebruiken (zie COTAN)
5. Expliciteer de denk- en werkwijze bij collega’s en cliënten
Dit leidt tot minder oordeelsfouten, meer transparantie en overdraagbaarheid. Er ontstaat een 4
stappen model: klachtanalyse – probleemanalyse – verklaringsanalyse – indicatieanalyse. ~ De
diagnostische cyclus.
Aanmelding en hulpvragen
Is het ethisch en professioneel om C aan te nemen? Rolverwarringen & verwachtingen ophelderen,
wie is de opdrachtgever, wat zijn de rechten en plichten van de betrokkenen.
5 Hulpvraagcategorieën (waar de diagnostische cyclus mee helpt):
- Onderkennende vraag: in kaart brengen van problemen (of ernst)
- Verklarende vraag: interne/externe locus van verklaring, predisponerende, luxerende,
onderhoudende factoren
- Indicerende vraag: beschikbare hulpbronnen, kosten/baten (predictieve vraag van welke
behandeling het beste gaat werken)
(Minder in de klinische praktijk:)
- Selecterende vraag: welke persoon is geschikt voor… interventie/functie
- Toewijzende vraag: 1 specifieke persoon aan 1 specifieke conditie/behandeling toewijzen
De diagnostische cyclus in stappen (4)
Stap 1: Klachtanalyse
Helder beeld van vragen & klachten (concreet & met hun betekenis), duidelijkheid geven.
Tips: werkwijze helder maken (leidt tot motivatie), subjectief blijven (nog niet aan een theorie
koppelen), controleren of het beeld volledig is, helderheid rond procedure en akkoord, interne
consistentie bewaken, cyclische karakter van de diagnostische cyclus aanduiden om later op terug te
komen
Stap 2: Probleemanalyse
Informatie koppelen aan algemene psychologische kennis, helder zicht krijgen op onderzoeksvragen,
relevante factoren kiezen op basis van wetenschappelijke kennis. De NIP schrijft dat een
onderzoeksopzet moet refereren aan literatuur/casussen. De type vraag (onderkennend,
verklarend…) leidt tot een type onderzoek.
Tips: formuleer een beschrijving samen met de cliënt, ga na of empirische kennis hierover
voorhanden is, gebruik de meest recente versies van classificaties (bv DSM 5, niet 4), afsluiten met
onderbouwde opzet & onderzoeksvragen.
Stap 3: Verklaringsanalyse
- Empirisch totesbare hypotheses opstellen: eenduidig en concreet, hypotheses zijn te linken
aan kennis
- Toetsen van onderzoekshypothesen: constructen operationaliseren, methode &
instrumenten kiezen, implicaties van keuzes bij conclusie overwegen, welke normgroep &
, Psychodiagnostiek Klinische Psychologie
toetscriteria (onterechte diagnose voorkomen) (meestal grens op 1SD van normgroep).
Uitkomsten analyseren: waren er problemen bij de afname (taal, controleschalen),
resultaten en confidence interval: per hypothese bevestigen of niet.
- Integratie van uitkomsten: terugblikken naar originele vraag & aspecten van verklaring. Is er
tegenstrijdige informatie? Is er nieuw onderzoek nodig?
- Impliciete en expliciete hypothesetoetsing: vaak verloopt de toetsing impliciet door gebrek
aan tijd, wat tot foute conclusies kan leiden. Niet vergeten onverwachte uitkomsten te
bespreken/toetsen.
- Aandachtspunten (tips): de onderzoeksvragen dekken de hypothese goed, gebruik geen
tautologie en metaforen, geen overbodige hypotheses, geen persoonlijke voorkeur van de
diagnosticus laten tussenkomen, vermijd vage/ambigue operationalisatie, zoek goed welke
middelen bestaan om hypotheses te toetsen, de informatieverzameling is relevant voor de
hypothese, de gekozen tests voldoen aan psychometrische & praktische eisen, de
toetsingcriteria zijn correct, objectief en duidelijk, bij integratie terugkomen op de
hulp/onderzoeksvraag.
Stap 4: Indicatieanalyse
“Interventie” is hier een koepelterm voor: therapie, behandeling, begeleiding, training….
- Bepaal de mogelijke interventie: is een interventie mogelijk? Denk aan de sociale kaart. Is de
beschikbare interventie geschikt voor dit type cliënt? Is behandeling wenselijk? Kosten,
baten, (contra)indicaties.
- Terugkoppelingsgesprek: hulpvragen zo goed mogelijk antwoorden. Vertalen van resultaten
en consequenties naar cliënt toe. Client komt zelf tot een beslissing, maar de diagnosticus
kan helpen.
- Rapportage dient 2 doelen: argumentatie voor conclusie & effectieve communicatie.
Onzekerheden aangeven. In de hoofdtekst van het rapport geen score maar een
interpretatie geven (bv IQ is normaal). Met een opdrachtgever gaat het rapporteren
verschillend. Eerst met directe cliënt bespreken = heeft recht op inzage & correctie. Reflectie
& reactie van cliënt moeten deel zijn van het rapport (leidt tot motivatie).
- Aandachtspunten (tips): literatuur volgen over interventies, sociale kaart kennen,
onderscheiden van indicaties en contraindicaties, basale kennis en procedure volgen van de
klinische besliskunde, beslissingen helder verwoorden, eindrapport concreet bondig en
gestructureerd formuleren, verslag geeft een integraal antwoord op de hulpvraag,
onderbouwing van de conclusies sluit aan op onderzoeksdata, het rapport bespreken met C
& zo nodig aanpassen, diverse opties voor actie bespreken.
Het cyclische in het diagnostisch proces
Bij nieuwe informatie kunnen nieuwe vragen komen en de cyclus begint (deels) op nieuw. De
diagnosticus kan dit op elk moment beslissen, maar in overleg.