Psychofarmacologie samenvatting blok 4
2020-2021
Psychopharmacology: effects of drugs and
medication
Hoofdstuk 2: Zenuwstelsel
BLZ 25 T/M 38
Opbouw zenuwstelsel
* Centrale zenuwstelsel: hersenen + ruggenmerg
* Perifere zenuwstelsel: zenuwen rest lichaam
> somatische zenuwstelsel: vrijwillige controle
> autonome zenuwstelsel: automatische activiteit
1. Sympatische zenuwstelsel: belangrijk bij actie
2. Parasympathische zenuwstelsel: regulatie organen rust
Locaties anatomie zijn enkele termen van belang:
1. Dorsaal/superieur: bovenkant van de hersenen.
2. Ventraal/inferieur: onderkant van de hersenen.
3. Rostraal/anterieur: voorkant van de hersenen.
4. Caudaal/posterieur: achterkant van de hersenen.
5. Mediaal: in het midden.
6. Lateraal: aan de zijkant.
MRI > hersenen in beeld brengen door gebruik te maken van waterstofprotonen, geven een
bepaalde hoeveelheid energie af waardoor MRI kan oppikken hoeveel energie er per structuur wordt
afgegeven. Deze signalen vormen beeld hersenstructuur.
Cerebral cortex (hersenschors) > grootste deel van de hersenen, bestaat uit de volgende onderdelen
* Bestaande uit worstachtige draaiing genaamd gyri.
* Deze worden geflankeerd door scherpe kloven die sulci/fissures worden genoemd
* Grey matter > corticale tissue die deze windingen maken van sulci
Bestaande uit lichaamcellen van neuronen = somas
Neuron bestaat uit een soma (lichaamscel) en korte en lange verleningen (dendrieten). Ze kunnen
beide signalen ontvangen maar de lange extenties dienen vooral om signalen te overdragen
Wit en grijze stof bevatten ook veel ‘glial cells’
= spelen een belangrijke rol in de ontwikkeling en onderhoud van structuur van neuronen en in de
signalen die neuronen met elkaar delen
Medial longitudinal fissure > meest opvallende fissure verdeeld brain in linker & rechter hemisfeer
Bodem van deze fissure is white matter > corpus callosum, connects de helften
Sylvian fissure/lateral sulcus > verdeelt mediale delen van laterale delen
De hersenen zijn verder in 4 lobes verdeeld
1. Occipital lobe: visuele perceptie
, 2. Temporale lobe: audiotorische waarneming, hogere visuele perceptie, geheugen opslag
3. Parietal lobe: aanraking, lichaamssensaties, spatieële waarneming
4. Frontale lobe: motorische controle, geheugen, planning, redenering
Soort map over waar de neuronen naar toe gaan, bovenaan bijv. oor
Twee delen hersenen behoren NIET tot de cerebrale cortex:
* Twee hemisferen cerebellum (kleine hersenen): voor motorische coördinatie, tijdsindicatie,
timing en leren van getimede evenementen
* Spinal cord in de spinal column omringt door de ‘bones of vertebrae’
> Medulla (verlengde spinal cord)
> Pons – bevat nuclei locus coeruleus,
> Midbrain (bevat de tegmentum)
> Thalamus (tegen corpus callosum aan) > bevat veel nuclei die dienen als switch
tussen zintuigen en hersendelen of tussen verschillende hersendelen
Bevatten alle 4 nuclei van grey matter
Pons + medulla + cerebellum = rhombencephalon/hindbrain
Nuclei midbrain + white matter + cortex omheen = prosencephalon/forebrain
Delen brein niet behoren tot cortex = subcortical structures
Belangrijke nucleus
* Locus coeruleus (in Pons) - heeft grote connectie naar elk deel cerebral
cortex en hierdoor kan drugs grote invloed hebben
* Ventral tegmental area (midbrain) – connectie naar bepaalde delen cortex en andere area’s
in de hersenen, dit activeren is extreem belonend, herhalen gedrag
* Substantia nigra (midbrain) – reguleren motorische activiteit
Denk aan parkinson, hierbij gaan cellen hier dood
Basale ganglia, ookwel striatum = motorische controle, connect motor cortex met de midbrain en de
spinal cord. Hij stuurt continue inhibiting signalen naar motor cortex via thalamus, deze wordt pas
gestopt zodra er een keuze is gemaakt, er wordt een activerend signaal gestuurd.
Heeft continueën signalen nodig van substantia nigra (van midbrain).
Als deze het niet doet zal er een te intens inhibiting signaal gestuurd worden vanaf basal
ganglia wat te zien is bij Parkinsons
Nucleus accumbens = ontvangt signalen van VTA, deze connectie is het beloningssysteem van de
hersenen. Kan worden geactiveerd door bijv. cocaïne. Dit beïnvloedt vervolgens de connectie tussen
nucleus accumbens en de basal ganglia en/of prefrontale cortex.
Pituitary gland = zit vast aan einde forebrain, diagonaal onder de hypothalamus, laat hormonen vrij in
het bloed. ACTH is belangrijkste hormoon, zorgt voor aanmaking cortisol
Farmacokinetics – Hoe beweegt een substantie door het lichaam?
Hoe neem je het in, hoe is geabsorbeerd (in vet, in bloed, meteen metabolisatie)
Farmacodynamic – Aan welke receptoren bind substantie? Welk effect heeft substantie op receptor?
,Hoofdstuk 3: Het neuron
BLZ 39 T/M 51
Functies proteïne gevormd door DNA:
1. Enzymen die ervoor zorgen dat chemische reacties plaatsvinden zodat bouwblokken van het
lichaam en de hersenen gemaakt kunnen worden
2. Messangers bijvoorbeeld neurotransmitters of hormonen
3. Bouwblokken voor receptor complexies, die vast zitten aan zenuwcellen en nodig zijn als
aanknopingspunt voor neurotransmitters
Gen bevat ook codering voor promoturen, de code voor een promotor is een lange sequentie van
basen en de functie van een promotor is het reageren met enzymen om het produceren van RNA
mogelijk te maken.
Er bestaan bijvoorbeeld proteïnen die van invloed zijn op de mate waarin een gen wordt afgelezen.
Deze proteïnen bevatten zelf mogelijk weer een genetische code en op die manier ontstaat er
interactie tussen genen.
In sommige gevallen is de genetische bepaaldheid van zichtbaar gedrag zeer eenduidig, zoals bij de
ziekte van Huntington. De ziekte van Huntington wordt veroorzaakt door een afwijking op
chromosoom 4, waarbij meer dan 40 herhalingen van het triplet CAG aanwezig zijn. Als deze
afwijking aanwezig is, zal de ziekte onvermijdelijk tot expressie komen.
In de meeste gevallen is de expressie van genen echter niet zo voorspelbaar. De vorm van
proteïnen ligt van te voren vast, maar de expressie ervan wordt beïnvloed door
omgevingsfactoren. Van sommige genen bestaan ook meerdere varianten; dit wordt
polymorfisme genoemd.
Twee wetten die gelden in biologie
1. Regel 1: Elke neuron werkt hetzelfde
2. Regel 2: voor elke stap in het proces, is er een tegenreactie meteen geïnitieerd
Eigenschappen dendrieten:
* Grote hoeveelheid korte branches die relatief dicht bij cellichaam liggen
* ze zijn gelokaliseerd in de grijze area
* vooral signalen krijgen, input
* verandering elektrische potentialen geleidelijk
Eigenschappen axonen:
* er is er maar één met enkele branches aan het einde
* zijn de witte area
* betrokken bij verzenden signalen andere neuronen, spieren of interne organen, output
* veranderingen elektrische potentiaal is alles of niets
De uitlopers van neuronen kunnen worden gezien als een buis die omringd wordt door een
membraan. Dit is een laag moleculen die niet zonder meer gepasseerd kan worden door stoffen
Deze kunnen wel doorgelaten worden met een chemische reactie
, Er zijn meer ions buiten het neuron dan er binnen (vooral natrium)
Als er voldoende Na+ de cel binnenkomt en potentiaalverschil kleiner wordt > depolarisatie
Bij hyperpolarisatie (K+ naar buiten) is lastig actiepotentiaal op gang te laten komen
Er zijn drie consequenties
1. Groter potentiaal buiten dan binnen, de resting potentiaal zorgt ervoor dat na+ en K+ altijd
naar binnen de cel willen bewegen
2. Er is meer Na+ buiten neuron dan binnen
3. Er is meer K+ binnen dan buiten de cel
Het gehele proces wordt per micrometer van de cel doorgegeven, waardoor er een golfbeweging van
actiepotentialen ontstaat. Het resultaat van een serie actiepotentialen is dat het signaal doorgegeven
kan worden naar het volgende neuron. Dit gebeurt door middel van afgifte van een neurotransmitter
aan het einde van een axon. Twee voorwaarden hiervoor zijn dat de neurotransmittermoleculen
beschikbaar zijn en dat voltagegevoelige kanalen die calcium (Ca2+) doorlaten bij axonuiteinde zijn.
Dit proces verloopt snel door myeline (stof waar Na+ snel doorheen beweegt)
Er zijn echter natrium-kaliumpompen aanwezig in het membraan die in een traag tempo 3 Na+ naar
buiten en 2 K+ naar binnen laat.
Tot slot zijn de negatieve ionen nog niet besproken. De belangrijkste hiervan is chloor (Cl-). Cl-ionen
wordt binnengelaten door de remmende neurotransmitter GABA. Als een negatief ion wordt
binnengelaten, wordt het potentiaalverschil negatiever en daardoor wordt het moeilijker om een
actiepotentiaal te initiëren.
Drug werkt niet enkel op gewilde effect, omdat:
* Receptoren liggen niet enkel op de bedoelde plek
* Individuele verschillen