Diffusie C1,
108
Het transport van stoffen kan voorspelt worden als je weet of het passief of actief is en het
verschil in hoeveelheid
Om de hoeveelheid te weten, moet je wel het mechanisme weten van het passieve
transport
Ongeladen hydrofobe stoffen doen aan diffusie, van hoge naar lage concentratie; de
snelheid van het transport is de flux Jx (= hoeveelheid mol die door het oppervlak gaat per
een bepaalde tijd) [mol/(cm2s)]
Hoe makkelijker het in het membraan kan oplossen (meer hydrofoob), hoe makkelijker het
transport gaat en hoe groter de flux is (ook moet de afstand klein zijn en hoge gradiënt =
concentratieverschil)
Deze factoren zitten samen in de parameter PX = permeabiliteit coëfficiënt, er geldt de wet
van Fick: J X =P X ( [ X ] o−[ X ]i )
Circulatie is evolutionair
C3, 410
Door ons grote formaat is een circulatiesysteem nodig door de grote afstanden
Het bloed heeft hoge concentraties van voedingsstoffen en van afvalstoffen andersom
Rollen circulatiesysteem: transporteren opgeloste gassen en moleculen voor voeding, groei
en herstel; signalering van hormonen en neurotransmitters; afvoering warmte; bemiddeling
van ontsteking en gast verdediging reacties
Hart is duale pomp
C3, 410 – 412
De linker en rechter pomp van het hart staan in serie en ze pompen bloed door het
vasculaire systeem systemisch en pulmonaal circulaties
Hogedruk deel = linkerventrikel tot systemische haarvaten
Lagedruk deel = systemische haarvaten tot linker atrium
Het circulatiesysteem is zelf herstellend en zelf groeiend door de endotheelcellen die aan
angiogenese doen
Bloedstroom door druk C1/3,
412
Om het makkelijker te maken: hart geeft constante druk en de circulatie is één rechte buis
Er gelden hydrodynamische wetten: ∆ P=F ∙ R met P is drukverschil, F is flow en R is
weerstand (deze geldt altijd, ook met gekke circulaties)
Het drukverschil (tussen aorta en vena cava) is redelijk constant, de flow en weerstand zijn
echter erg variabel
Via de bronchiale arterie en veen gaat bloed van het linkerventrikel naar het linker atrium
De totale weerstand komt van ordening van parallel en serie, hiervoor geldt voor serie
1 1 1
Rtot =R 1+ R 2+. . en voor parallel = + +. .
R tot R1 R 2
Bloeddruk meten C1, 412 -
414
Voor de druk van een vloeistof geldt: P= ρgh met P is druk [g/cm2 of dyn/cm2], is
dichtheid, g is zwaartekracht constante en h is hoogte ( en h zijn constant)
, F
Druk is altijd uitgedrukt in een verschil, er geldt P=
A
Zo wordt er bv. vergeleken met de atmosferische of barometrische druk P B, ook de afstand
x heeft invloed
Drijfdruk P tussen twee punten in een vat langs die as, bv. tussen arteriële en veneuze
uiteindes van de circulatie
Transmurale druk P tussen een punt in en uit het vat, verschil tussen intravasculair en
weefsel druk
Hydrostatische druk P tussen punt beneden en boven van vat door dichtheid en
zwaartekracht
Totale bloedstroom formule
C1/3, 414
CO = totale flow geleverd door het hart [(5) L/min]; SV = uitvoer van één hartslag uit de
ventrikels; HR = hartfrequentie CO=F=HR ∙ SV
Flow, weerstand en viscositeit C1,
415 - 416
∆V
Voor de flow F, verschuiving van volume V en tijd t geldt: F= = A ∙ v (geldt altijd)
∆t
π r4
In een rechte, strakke, ronde buis kan je de flow voorspellen: F=∆ P ∙ (wet van
8 ηl
Poiseuille) de flow is dus evenredig met het drukverschil, de 4e macht van de straal en
omgekeerd evenredig met de weerstand, lengte en viscositeit
M.b.v. de wet van Ohm en Poiseuille kan bepaald worden dat er voor de weerstand geldt:
8 ηl
R= ∙ 4
π r
Viscositeit [P of cP] is de mate waarin lagen vloeistof langs elkaar bewegen, er geldt
F/A
η= ; de wand heeft geen invloed op de viscositeit
∆ v /∆ x
Hoe bloed stroomt C1,
416 - 417
De wet van Poiseuille geldt alleen als: de vloeistof onsamendrukbaar is, de buis recht, strak,
rond en onvertakt is, de snelheid van de wand vloeistof nul is, de flow laminair en constant is
en de viscositeit constant is
Op een gegeven moment geldt de wet van Ohm niet meer, want dan neemt R hard toe, de
stroom is dan niet laminair maar turbulent; voor Re<2000 is het laminair en Re>3000
2r v ρ
turbulent, er geldt ℜ=
η
Druk en flow bij hartslag C1/3,
417 – 418
Er is een vulling en leging fase van het hart
Als het hart leegt, trekt hij samen systolisch hoge druk
Als het hart vult, ontspant hij diastolisch lage druk
Het verschil is de bloeddruk; Ook de flow schommelt bij elke hartslag