1.1 Jagers, verzamelaars en boeren
Kenmerkend aspect
- De levenswijze van de jager- verzamelaars
- Het ontstaan van landbouw en landbouwsamenlevingen
Paleolithicum : 500.000 – 10.000
Mesolithicum : 10.000 – 5.300
Neolithicum : 5.300 – 2.000
Bronstijd : 2.000 - 800
IJzertijd : 800 – Komst Romeinen
Chronologische volgorde verspreiding Homo sapiens:
➢ 2,5 miljoen jaar geleden, sporen van eerste menssoorten. ( oosten van Afrika)
➢ 200.000 jaar geleden, eerste sporen van de Homo Sapiens.
➢ 100.000 geleden deed de homo sapiens zijn eerste poging om zich te verspreiden van Afrika
naar Azië. Deze mislukte, aannemelijk is dat ze zijn verjaagd door de Neanderthalers die al in
dit gebied woonde.
➢ 100.000 – 70.000 De Homo Sapiens ging een cognitieve ontwikkeling door, ook wel de
cognitieve revolutie genoemd. Hij ontwikkelde taal en het abstract denken, dit leidde tot
betere communicatie, samenwerking en het vermogen om voorwerpen te maken, zoals
kunst maar ook wapens.
➢ 70.000 jaar geleden deed de Homo Sapiens een tweede poging om zich in Azië te vestigen,
deze keer slaagde dat wel. Zonder de cognitieve revolutie was dit niet mogelijk geweest.
➢ 45.000 jaar geleden, Homo sapiens komen aan in Europa, verblijft hier samen met de
Neanderthalers.
➢ 30.000 jaar geleden verdwenen de Neanderthalers
➢ Enige menssoort op de wereld is de Homo Sapiens
,Kenmerken Neanderthaler
- Kleiner (160 cm)
- Kortere benen
- Langwerpige schedel
- Zwaarder skelet
- Zwaarder wenkbrauwbeen
- Grotere neus
Oudste neanderthalers hebben 180.000 jaar geleden geleefd.
Oudste sporen Homo Sapiens in Nederland zijn 15.000 jaar oud.
De Heidelbergmens is een voorloper van beiden genoemde menstypes en leefde 500.000 tot
200.000 jaar geleden
Ontwikkeling jager-verzamelaars naar landbouwcultuur:
Paleolithicum, 60 000 – 10 000 V.C. Laatste ijstijd, Nederland was niet bedenkt met ijs maar met
toendra, bewoners van dit gebied waren rendierjagers ( bizons, wilde paarden, en mammoeten werd
ook op gejaagd). Geen vaste nederzettingen, er werd achter dieren aan gereisd, in de winter naar het
zuiden. Noordzee bestond niet, mammoet op de bodem gevonden.
Mesolithicum. Opwarming klimaat -> meer begroeiing (loofbomen), meer zaden en vruchten te
verzamelen, meer water -> vissen werd mogelijk, meer soorten dieren; zwijn bever, ree, gevogelte,
vis. Kleine tijdelijke basiskampen van takken, huiden en of riet (nog wel nomadisch), verbleven een
paar maanden op een vaste plek. Luxere gebruiksvoorwerpen tot hun beschikking, boomstamkano’s,
visfuiken. Mogelijk door tijdelijk blijvende nederzetting en toenemende materialen in de omgeving.
Neolithicum, 5300 V.C. begin landbouwcultuur, Landbouwrevolutie, neolithisch revolutie, bewoners
gingen langzaam over op akkerbouw en veeteelt, er werden koeien, geiten, schapen en varkens
gehouden, wol voor kleding, de rest voor melk en vlees. Emmertarwe, gerst, vlas, linzen, erwten,
lijnzaad, maanzaad (papaver -> opium). Er werd nog steeds af en toe gejaagd, al was dit minder
noodzakelijk dan voorheen. Alles werd dichtbij/rondom de nederzetting gehouden, reizen was niet
meer nodig.
Er ontstonden permanente nederzettingen van een handjevol boerderijen (ongeveer 5), ( 7 x 25 m)
van houten palen, takken, leem, riet. Boerderijen waren niet heel duurzaam en gingen maar
ongeveer 25 jaar mee, zware voorwerpen als aardewerk potten, maalstenen, landbouwgereedschap
(ploegen, sikkels, gepolijste hakstenen).
bevolkingsdichtheid steeg, door bezit verschil in rijkdom, mensen begonnen hun overledenen te
begraven.
Het leven van een boer was zwaarden dan die van de jagers- verzamelaars. Hij besteedde meer uren
aan arbeid, het werk was zwaarder en zijn dieet constanter maar wel monotoner.
Mannetje van Willemstad (12,5 cm) in 1968 gevonden tussen wortels van een eik.
Trijntje dankt haar naam aan de aanleg van de Betuwelijn, waardoor zij is opgegraven.
,Verschillende culturen in Nederland aangetroffen (5300 – 2000)
Band keramische cultuur 5300-4800 v.C.
Aardewerk potten met bandversiering, Zuid -Limburg enige gebied toen der tijd met deze cultuur.
Stammen jagers-verzamelaars en agrarische stammen bestonden nog naast elkaar in hetzelfde
gebied van Rijn-Maas-Schelde (Jacob en Esau). Overledenen werden begraven in foetushouding of
werden gecremeerd en daarna as begraven. Grafgiften praktische gebruiksvoorwerpen. Bewoonden
lössgronden vanwege vruchtbaarheid. Hadden waarschijnlijk nog geen ploegen. In overig NL bleef
men langer jagen en verzamelen. De Bandkeramische cultuur is vanaf Hongarije de kant van NL
opgekomen.
Trechterbekercultuur (Drente) 3500-2000 v.C.
Hunebedden (van huynen = reuzen) waren grafkamers met een heilige functie, cultusplaats. Geen
gewone graven, maar verzamelkamers. Veel aardewerk voorwerpen zijn in de hunebedgraven
gevonden. In 17e eeuw werd verondersteld (door wetenschappers!) dat stenen waren gelegd door
barbaarse reuzen voor duivelse doeleinden. Door Verlichting in 18e eeuw ging met bouw als
mensenwerk beschouwen. Waarschijnlijk werden alleen vooraanstaande personen in het hunebed
bijgezet, want er bestonden in deze cultuur ook gewone grafvelden.
De trechterbekercultuur is in verschillende gebieden van Europa ook terug gevonden. Ze vertonen
veel overeenkomsten, aardewerk, hunebedden en grafplaatsen. Het is niet bekent of deze een
verband hadden met elkaar of verwantschap .
Hunebedden werden ook voor rituele doeleinden gebruik, dus niet alleen als grafplaatsen.
Kleinere boerderijen dan in de Bandkeramische cultuur, grotere akkers en gebruik van ploeg,
mogelijk karren met wielen.
Klokbekercultuur 3500-2700 v.C.
Individuele graven, soms in grafheuvel, wapens als grafgift. Beschikten over koperen voorwerpen.
Grotere diversiteit in gebruiksvoorwerpen, enige handel aanwezig. Waarschijnlijk intensiever gebruik
van paarden en wagens.
Het koper kwam uit Duitsland en Tsjechië, daaruit is vast te stellen dat er handel werd gedreven
binnen deze gebieden. Tin kwam uit Engeland, Brons was bijzonder en daarom een status symbool.
Wapens waren geen persoonlijk eigendom maar bezit van de familie, wanneer deze werd meegeven
in het graf van een krijger of strijder, werd dit gezien als een offer naar de goden.
Mengcultuur Jagen, verzamelen, veeteelt. Permanente nederzettingen met veeteelt (GEEN
LANDBOUW) en grafvelden.
, De metaaltijden 2000-0 v.C.
Brons = legering van koper en tin (10-30%). Hierdoor harder en minder buigzaam dan koper. Door tin
ligt smeltpunt lager dan koper, wat brons geschikter maakt voor het gieten van voorwerpen.
Tin uit Engeland, Bretagne of Ertsgebergte op grens Tsjechië. Koper uit Alpen, Zuid-Frankrijk en
Spanje het Ertsgebergte en Engeland. Brons kon worden hergebruikt, want omgesmolten – steen
niet. Ook Tacitus beschrijft dat Germanen verraders, lafaards of ontuchtige in veenmoerassen liet
afzinken.
Brons verving, (vuur)stenen voorwerpen en wapens. Deze materialen werden ook gebruikt voor
sieraden. Bronzen voorwerpen zeer kostbaar dus statussymbolen bij. Zwaarden -> offergaven ->
ontstaan krijgerelite.
Begraven in gewone graven of grafheuvels. Meisje van Yde bekent veenlijk, polygamie -> de wereld
om zich heen waren allemaal goden, d.m.v. offers kon je ze tevreden stellen of iets gedaan krijgen.
IJzertijd 800 v.C- komst Romeinen (tijd van Kelten)
Kelten in Frankrijk Galliërs, Romeinse term voor Kelten. IJzer minder hard dan brons, maar kwam op
meer plaatsen voor. IJzer moet eerst uit erts worden gezuiverd i.t.t. koper dat in pure vorm wordt
gewonnen. Kelten hadden al helmen en maliënkolders. Elite dronk wijn (gemengd met water) uit
emmers (situla) naar Mediterraan voorbeeld. Ook mede uit goudbeslagen hoorns.
Meer wapens, langere zwaarden, strijd en praalwagens -> meer geweld -> regionale
leiders/koningen.
Grotere sociale gelaagdheid -> elite van krijgers, druïden, ambachtslieden, boeren en slaven.
Dranken -> wijn en mede. Sieraden Torque.
Verering van natuurgoden, cremeren en as begraven in urn. Vaak gingen ook hele strijdwagen of
wapens op in het vuur en in de urn.
Kerngebieden Keltische cultuur in Hallstatt en La Tène. Eburonen in NL/B, Treveri bij Trier. In
Zeeland/Zd-Holland Menapiërs. -> midden Europa en Spanje.
Interregionale handel in bont, barnsteen, koper, tin wijn, maalstenen, zout -> bronzen muntjes.
Grote boerderijen met daken die tot over de muur heen liepen, dit kwam omdat de muren van leem
waren, wat een kwetsbaar materiaal is, zo werd het beschermd tegen regen en wind.
Door de komst van de romeinen is deze cultuur verdreven of versmolten met die van hen. Romeinen
namen het schrift mee naar Europa.