Nieuw Nederlands- periode 1 – hfst 1-Lezen / hfst 2-lezen / hfst 3 lezen + hfst 1-2-3 woordenschat
Hoofdstuk 1 - LEZEN
Begrippen:
Hoofdzaken: De belangrijkste informatie in de tekst noem je de hoofdzaak
Bijzaken: Wat niet zo belangrijk is, is een bijzaak.
Voorkeursplaatsen: Om de hoofdzaak van een tekst te vinden, kijk je op zogenaamde voorkeursplaatsen,
voorkeursplaatsen voor de hoofdzaak zijn bijvoorbeeld de titel, het begin of eind van een tekst.
Kernzin: In een kernzin staat de belangrijkste informatie (de kern) van een alinea. Het geeft in één zin een overzicht
van wat er in de hele alinea verteld wordt
Waar vind je meestal de kernzin?
- Vaak staat de kernzin aan het begin of juist aan het einde van een alinea.
Als je een tekst moet onthouden, wat kan je dan het beste doen?
- Je kunt de hoofdzaken in een schema zetten of een samenvatting maken.
Hoe maak je een schema van een tekst?
- Lees de tekst goed door.
- Onderstreep de hoofdzaken. Let op de voorkeursplaatsen: de inleiding, het slot en de kernzinnen. Let ook
op opvallend gedrukte woorden.
- Noteer de belangrijkste informatie uit de tekst. Geef opsommende verbanden aan met nummers (1, 2, 3),
puntjes (•) of streepjes (-).
Hoe maak je een samenvatting?
- Lees de tekst goed door.
- Onderstreep de hoofdzaken. Let op de voorkeursplaatsen: de inleiding, het slot en de kernzinnen. Let ook
op opvallend gedrukte woorden.
- Neem de kernzinnen en andere hoofdzaken over. Maak er een samenhangende tekst van. Gebruik
signaalwoorden om tekstverbanden aan te geven.
Hoofdstuk 1 – woordenschat
Vergelijking: in een vergelijking staan 2 dingen naast elkaar die op elkaar lijken het beeld en object.
Voorbeeld van vergelijkingen:
Je kamer (object) lijkt wel een slagveld (beeld)
Wat een schat (beeld) van een kind (object) hebben jullie toch!
Oefenen met vergelijkingen:
https://www.taal-oefenen.nl/instruction/taal/spreekwoorden-en-vergelijkingen/vergelijkingen/vergelijkingen-
en-hun-betekenis-1
Metafoor: bij een metafoor wordt het object weggelaten, het wordt vervangen door het beeld. Je moet zelf de
betekenis achter het beeld vaststellen.
Voorbeeld: (o) object / (b) beeld
Niemand wil vriendin zijn met zo’n heks (b) = heel onaardig meisje (o)
We staan op de drempel (b) van een nieuwe tijd = aan het begin (o)
Werkwoorden kunnen een metafoor zijn:
Senna vliegt (b) door die spannende boeken = leest heel snel (o)
Kleine potjes hebben grote oren (b) = kinderen horen alles (o)
, Personificatie: met een personificatie stel je een levenloos ding voor als levend persoon (dieren, planten of andere
dingen krijgen menselijke eigenschappen.)
Voorbeeld:
Het schip danste op de golven = het schip (danste) = personificatie
Noem 3 soorten beeldspraak:
- Vergelijkingen
- Metaforen
- Personificaties
Oefenen met metafoor, personificatie en vergelijkingen
beeldspraak oefenen (cambiumned.nl)
Oefening 2 beeldspraak ** - CambiumNed
Beeldspraak - Lesmateriaal - Wikiwijs
Hoofdstuk 2 – LEZEN (Tekstverbanden en signaal woorden)
Wat is een tekstverband?
- In een goede tekst hangen woorden, zinnen en alinea’s met elkaar samen. Die samenhang heet
tekstverband
In het vorige hoofdstuk kende je al, chronologisch, opsommend, tegenstellen en toelichtend verband. Nu komen
er nog 4 bij welke?
- Concluderend verband
- Redengevend verband
- Oorzakelijk verband
- Vergelijkend verband
Tekstverband signaalwoorden
Concluderend verband ( de auteur trekt een conclusie uit Dus, daarom, dat houdt in, kortom, concluderend, al
informatie) met al, het blijkt dat, dan ook.
Oorzakelijk verband (laat zien waardoor iets gebeurd) Doordat, daardoor, als gevolg van, dat komt door, het
gevolg is dus, dankzij
Redengevend verband (geeft aan waarom iemand iets doet) Want, omdat, daarom, de reden hiervoor is, vanwege
Vergelijkend verband (dan maakt de auteur iets duidelijk door Net zo als, zoals, evenals, meer/groter/beter dan,
een verschil of een overeenkomst te noemen) vergeleken met.
Oefeningen hfst 2+3:
https://maken.wikiwijs.nl/79198/Tekstverbanden_en_signaalwoorden#!page-2052212
https://maken.wikiwijs.nl/79198/Tekstverbanden_en_signaalwoorden#!page-2052214
https://maken.wikiwijs.nl/79198/Tekstverbanden_en_signaalwoorden#!page-2052216
Hoofdstuk 2 – Woordenschat
Wat is metonymie?
- Hier is geen sprake van ‘overeenkomst’ tussen beeld en werkelijkheid. Deze beeldspraak berust niet op
vergelijking, maar er is sprake van een ander verband. In de meeste gevallen benoemt het beeld een
opvallende eigenschap of opvallend kenmerk van de te beschrijven werkelijkheid.
Bijv: De snor komt op bezoek, met de snor bedoel je iemand die een snor heeft. Het woord snor is dan een
metoniem.