LP5-KT6- T1
Leerdoelen theorie:
• Een omschrijving geven van de begrippen flacon, ampul, solvens, intracutaan, subcutaan,
intramusculair, opzuignaald, subcutane injectienaald en intramusculaire injectienaald.
Ampul = glazen of plastic flesje waarin men voornamelijk medicijnen bewaart.
Flacon = flesje waaruit medicijn kan worden opgehaald doormiddel van een naald.
Solvens = oplossend geneesmiddel
Subcutaan = onderhuidse injectie, die wordt opgenomen in het bloed
Intramusculair = injectie die wordt toegedient in het spierweefsel
Opzuignaald = naald voor het opzuigen van medicatie uit een flacon of ampul.
Subcutane injectienaald = dunne naald van 0,4 – 0,6 mm
Intramusculaire injectienaald = dikkere en langere naald 25 – 38 mm lang
• De voorkeursplaatsen voor subcutane injecties noemen en uitleggen waarom genoemde
plaatsen geschikt zijn.
Subcutane injecties worden vooral gegeven op plekken waar voldoende onderhuids bindweefsel
aanwezig is.
- De boven / buitenkant van het bovenbeen (handbreedte boven de knie vrijlaten)
- Het gebied naast en onder de naven (houd minimaal 2 cm afstand van de navel)
- Billen (bovenste buitenste deel)
- De boven / buitenkant van de bovenarm
• Benoemen wat de contra-indicaties zijn bij het bepalen van de injectieplaats.
Contra-indicaties;
- Mensen met prikangst
- Oedeem of trombosegebied
- Verlamd ledemaat
- Plaats die hard aanvoelt
- Rode of blauwe plekken
- Ledemaat met infuus of shunt
- Te opereren gebied of geopereerd gebied (littekenweefsel)
- Ontstoken gebied
- Wondjes of eczeem
- Rondom stoma
- Buurt van grote bloedvaten
- Bestraald gebied
- Ledematen met dystrofie (trauma aan aangedane ledematen)
• De procedure en aandachtspunten toelichten van het toedienen van een subcutane injectie
door middel van de loodrechttechniek.
1. Pas handhygiëne toe.
2. Maak een schoon werkveld en zet daarop de benodigdheden binnen handbereik.
3. Controleer het medicijn en de gegevens van de cliënt.
o Naam en geboortedatum client
o Vervaldatum / houbaarheiddatum
o Kleur en substantie
o Toedieningswijze
4. Vergelijk het medicijn met de toedienlijst.
o Soort
o Dosering
o Toedieningstijdstip
5. Vraag de cliënt de injectieplaats te ontbloten en zich te ontspannen.
, 6. Palpeer de injectieplaats en controleer of de injectieplaats schoon en droog is.
7. Neem de spuit in de injecterende hand en verwijder de naaldhuls.
8. Steek de naald loodrecht, onder een hoek van 90° in het onderhuidse weefsel
9. Fixeer de spuit en naald met de niet-injecterende hand om onverwachte bewegingen op te vangen.
10. Spuit de vloeistof langzaam en regelmatig in.
11. Trek de naald uit de huid en activeer het veiligheidssysteem van de naald en houd een droog gaasje
gereed voor de opvang van een eventuele bloeddruppel. Masseer de huid niet.
12. Verwijder de injectienaald van de spuit met de naaldverwijderaar en doe de naald in de naaldenbeker of
doe de injectiespuit in zijn geheel in de naaldenbeker.
13. Ruim de materialen op.
14. Pas handhygiëne toe.
15. Teken de toedienlijst af of noteer datum, tijdstip, soort medicijn, concentratie, hoeveelheid, wijze van
toediening en noteer bevindingen.
• De procedure en aandachtspunten toelichten van het toedienen van een subcutane injectie
door middel van de huidplooitechniek.
1. Pas handhygiëne toe.
2. Maak een schoon werkveld en zet daarop de benodigdheden binnen handbereik.
3. Controleer het medicijn en de gegevens van de cliënt.
o Naam en geboortedatum client
o Vervaldatum / houdbaarheidsdatum
o Kleur en substantie
o Toedieningswijze
4. Vergelijk het medicijn met de toedienlijst.
o Soort
o Dosering
o Toedieningstijdstip
5. Vraag de cliënt de injectieplaats te ontbloten en zich te ontspannen.
6. Palpeer de injectieplaats en controleer of de injectieplaats schoon en droog is.
7. Neem de spuit in de injecterende hand en verwijder de naaldhuls.
8. Pak met de niet-injecterende hand een brede huidplooi op.
9. Steek de naald onder een hoek van 45 à 60° halverwege tussen het hoogste en laagste punt van
de huidplooi.
10. Wanneer de huidplooi moet worden losgelaten: laat de huidplooi los, fixeer de spuit en naald met de
niet-injecterende hand om onverwachte bewegingen op te vangen.
Wanneer de huidplooi moet worden vastgehouden: houd de huidplooi vast tot na het verwijderen van de
naald uit de huid.
11. Spuit de vloeistof langzaam en regelmatig in.
12. Trek de naald uit de huid en activeer het veiligheidssysteem van de naald en houd een droog
gaasje gereed voor de opvang van een eventuele bloeddruppel. Masseer de huid niet.
13. Verwijder de injectienaald van de spuit met de naaldverwijderaar en doe de naald in de naaldenbeker of
doe de injectiespuit in zijn geheel in de naaldenbeker.
14. Ruim de materialen op.
15. Pas handhygiëne toe.
16. Teken de toedienlijst af of noteer datum, tijdstip, soort medicijn, concentratie, hoeveelheid, wijze van
toediening en noteer bevindingen.
• De voorkeursplaatsen voor intramusculaire injecties noemen en uitleggen waarom genoemde
plaatsen geschikt zijn.
Intramusculaire injecties vinden plaats in spierweefsel, bij voorkeur in een dikke spier op een plaats
waar grote bloedvaten en zenuwbundels niet makkelijk kunnen worden geraakt.
- Zijkant van de bovenarm, vanaf de schouder 4 cm naar beneden. De spier is hier het dikst,
minder kans op aanprikken van zenuwen, bot of bloedvaten.
- Bilspier; bovenste buitenzijde van de bil (denkbeeldige 4 delen), in het midden van de
bovenste, buitenste kwadrant, dit voorkomt aanprikken van nervus ischiadicus.
- Bovenbuitenkant van het bovenbeen; in brede zijspier of rechte dijbeenspier. In middelste 1/3
laterale deel van bovenbeen of iets meer naar middenlijn.
, Plek van injecteren is afhankelijk van hoeveelheid en soort vloeistof. Met name grote hoeveelheden
dienen bij voorkeur in de rechte dijbeenspier worden gegeven. Eenheden van 1-2 ml kunnen in de
armspier worden gespoten. Bij kleine kinderen alles in bovenbeen.
• De procedure en aandachtspunten toelichten van het toedienen van een intramusculaire
injectie door middel van de loodrechttechniek.
1. Pas handhygiëne toe.
2. Maak een schoon werkveld en zet de benodigdheden daarop binnen handbereik.
3. Controleer het medicijn en de gegevens van de cliënt.
o Naam en geboortedatum client
o Vervaldatum / houdbaarheidsdatum
o Kleur en substantie
o Toedieningswijze
4. Vergelijk het medicijn met de toedieningslijst.
o Soort
o Dosering
o Toedieningstijdstip
5. Vraag de cliënt de injectieplaats te ontbloten en zich te ontspannen.
6. Palpeer de injectieplaats en controleer of de injectieplaats schoon en droog is.
7. Neem de spuit in de injecterende hand en verwijder de naaldhuls.
8. Span de huid met de duim en wijsvinger van de vrije hand.
9. Steek de naald met een snelle beweging loodrecht in de spier, minimaal 1 cm verwijderd van de
vorige injectieplaats, in een roterend schema.
10. Laat de huid los.
11. Fixeer de spuit en naald met de niet-injecterende hand om onverwachte bewegingen op te vangen.
12. Trek de zuiger iets terug (alleen bij injectie in bovenste buitenste bilkwadrant, de rugzijde van de
bilspier), om na te gaan of er geen bloedvat is aangeprikt.
13. Spuit de vloeistof langzaam en regelmatig in.
14. Trek de naald uit de huid en klik het naaldkapje met een duimbeweging over de injectienaald.
Houd een gaasje voor de opvang van een eventuele bloeddruppel gereed. Masseer de huid niet.
15. Verwijder de naald van de spuit met de naaldverwijderaar en doe de naald in de naaldenbeker of doe de
injectiespuit in zijn geheel in de naaldenbeker.
16. Ruim de materialen op.
17. Pas handhygiëne toe.
18. Teken toedieningslijst af of noteer tijdstip, soort medicijn, concentratie, hoeveelheid, wijze van toediening
en noteer bevindingen.
• De procedure en aandachtspunten toelichten van het toedienen van een intramusculaire
injectie door middel van de rangeertechniek.
Deze techniek wordt gebruikt bij (olieachtige) vloeistoffen die langere tijd (dagen tot weken) moeten
doorwerken
1. Pas handhygiëne toe.
2. Maak een schoon werkveld en zet de benodigdheden daarop binnen handbereik.
3. Controleer het medicijn en de gegevens van de cliënt.
o Naam en geboortedatum client
o Vervaldatum / houdbaarheidsdatum
o Kleur en substantie
o Toedieningswijze
4. Vergelijk het medicijn met de toedieningslijst.
o Soort
o Dosering
o Toedieningstijdstip
5. Vraag de cliënt de injectieplaats te ontbloten en zich te ontspannen.
6. Palpeer de injectieplaats en controleer of de injectieplaats schoon en droog is.
7. Neem de spuit in de injecterende hand en verwijder de naaldhuls.
8. Trek met de ring- en middelvinger van de hand waarmee niet gespoten wordt, de huid en het
subcutane weefsel van de injectieplaats 2-3 cm zijwaarts.