Samenvatting van alle relevante literatuur van blok 2.1 Biologische Determinanten van Leren en Ontwikkeling. De literatuur is gestructureerd per leerdoel en is aangevuld met de besprekingen uit de onderwijsgroepen. De samenvatting is geschikt voor studenten Pedagogische Wetenschappen aan de Erasmus...
2.1 Biologische Determinanten van leren en ontwikkeling
10-09-2021
Probleem 1. Naturally! Selection!
LD1: Wat is de evolutietheorie van Darwin?
De ontwikkeling van gedrag en vaardigheden wordt bepaald door
‘nature’ (genen) of door ‘nurture’ (omgeving) -> nature-nurture
debat. Charles Darwin was van mening dat soorten een
geleidelijke verandering ondergaan -> evolutie. Hij is de eerste
die hier bewijs voor vond en aantoonde hoe evolutie plaatsvindt.
Volgens Darwin vindt evolutie plaats door natuurlijke selectie. De
‘best aangepaste’ individuen binnen een soort zullen overleven
en zich het meest reproduceren -> survival of the fittest. De
eigenschappen van deze individuen die de overlevingskans groter
maken, worden hierbij doorgegeven aan de volgende generatie -
> komen vaker voor in de populatie. Natuurlijke selectie zorgt dat
soorten steeds beter aangepast zijn aan hun omgeving.
Darwin benadrukte dat alle karakteristieken van een organisme
een functioneel doel hebben. Dit zorgde voor de opkomst van het functionalisme: het geloof dat alle
karakteristieken van organismen bruikbare functies hebben en dat dit de beste manier is om een
biologisch fenomeen te begrijpen.
Evolutie is een geleidelijke verandering in de structuur en fysiologie van planten en dieren, die vaak
complexer worden, als resultaat van natuurlijke selectie.
Er zijn drie uitkomsten van evolutie:
Adaptaties: karakteristieken die steeds vaker voorkomen door natuurlijke selectie omdat ze
zorgen voor een grotere kans op overleving -> onderdelen van het evolutionaire proces. Deze
adaptaties moeten aan vier onderdelen voldoen:
o Efficiëntie: lossen het probleem efficiënt op;
o Economie: het oplossen van problemen met meer voordelen dan nadelen;
o Precisie: specifieke problemen oplossen;
o Betrouwbaarheid: de problemen oplossen waar het voor bedoeld is;
Bijproducten van adaptaties: karakteristieken die geen problemen oplossen en geen functie
hebben, maar die gekoppeld zijn aan adaptaties;
Random effecten: door mutaties, onverwachte veranderingen in de omgeving of verandering
tijdens de ontwikkeling.
Er is veel kritiek op de evolutietheorie:
Darwin mist het onderdeel van de erfelijkheid/overerving -> Mendel voegt dit later toe;
Creationisme: een God heeft de wereld gecreëerd;
De functionaliteit van halve adaptaties: evolutie gebeurt geleidelijk, dus er kunnen
aanpassingen bestaan die nog niet het beoogde doel hebben -> alle karakteristieken moeten
een daadwerkelijke functie hebben;
Evolutie duurt zo lang dat het niet door één individu bestudeerd/beschreven kan worden;
Seeding theory: er is leven op aarde door een botsing met een meteoriet.
LD1a: Wat is natuurlijke selectie?
Fitness is de vaardigheid van een organisme om succesvol te overleven en reproduceren ->
genetische materiaal doorgeven aan de volgende generatie.
1
,2.1 Biologische Determinanten van leren en ontwikkeling
Classical fitness is het reproductiesucces (doorgeven van genen) van één individu aan nakomelingen.
Kritiek hierop was dat dit te beperkt was om het proces van evolutie te beschrijven en dat andere
dieren ook kunnen bijdragen aan de reproductie en overleving van dit organisme.
De inclusive fitness stelt dat een organisme ook kan zorgen voor een betere overleving en meer
reproductie van zijn/haar genen door familieleden met dezelfde genen te helpen om te overleven en
voort te planten. Inclusive fitness = classical fitness + bijdrage van familieleden aan het reproductieve
succes van zijn/haar genetische familie.
Er zijn drie theorieën van de inclusive fitness:
Parental investment theory: ouders investeren in hun kinderen zodat deze later weer hun
genen door kunnen geven via voortplanting. Vrouwen zijn selectiever in hun partnerkeuze
dan mannen -> seksuele selectie;
Theory of parent-offspring conflict: er is competitie om overleving (voedsel, aandacht)
tussen broertjes en zusjes binnen dezelfde familie -> ouders willen voedsel verdelen,
kinderen willen individueel zo veel mogelijk voedsel;
Theory of reciprocal atruïsm: individuen helpen soortgenoten waarvan ze denken dat ze de
gunst terug gaan verlenen om de overlevings/reproductie-kans te vergroten.
De theorie van de natuurlijke selectie heeft drie onderdelen:
Variatie: organismen variëren van elkaar in verschillende manieren;
Overerving: een deel van de eigenschappen zijn erfelijk;
Selectie: organismen met erfelijke variaties die nuttig zijn, krijgen meer nakomelingen door
een grotere reproductiekans -> de natuur selecteert de eigenschappen die bevorderlijk zijn
voor reproductie of overerving.
LD1b: Wat is seksuele selectie?
Bij sommige soorten zijn er grote verschillen tussen de twee seksen. De theorie van de seksuele
selectie focust zich op de aanpassingen die ontstaan door succesvolle gemeenschap. Darwin
ontwikkelde twee manieren waarop seksuele selectie plaats kan vinden:
Intraseksuele competitie: competitie tussen leden van hetzelfde geslacht -> de winnaar zorgt
voor voortplanting en geeft zijn kwaliteiten door aan het nageslacht;
Interseksuele selectie (female choice): competitie tussen leden van verschillende geslachten
door de keuze voor een bepaalde karaktereigenschap van het andere geslacht -> de
individuen die niet de juiste eigenschappen hebben worden niet gekozen als partners.
Evolutie kan ook andere oorzaken hebben. Zo kan evolutie plaatsvinden door genetic drift, een
aantal random veranderingen in de genetische eigenschappen van een populatie waardoor nieuwe
soorten kunnen ontstaan:
Founder effects: een klein deel van de populatie zondert zich af en ontwikkelt zich
afgezonderd van de groep door in een nieuwe soort;
Genetic bottlenecks: een populatie verkleint door een natuurramp (of iets dergelijks). Van de
overlevenden heeft maar een klein deel het originele gen -> survival of the fittest mislukt;
Mutaties: willekeurige verandering in het DNA.
LD1c: Welke misvattingen zijn er over evolutie?
Er zijn verschillende misvattingen over evolutie:
Evolutie vindt plaats in een rechte lijn: juist een bos aan vertakkingen;
Mensen zijn gestopt met evolueren: er is nog veel evolutionaire tijd en mensen ontwikkelen
nog steeds door. Er is sprake van evolutionaire tijdsvertraging: de mens zit in een andere
omgeving dan waar we in zijn ontstaan -> omgeving verandert sneller dan de mens;
2
,2.1 Biologische Determinanten van leren en ontwikkeling
Evolutie is langzaam en geleidelijk -> snelle evolutionaire veranderingen kunnen ontstaan
door aanpassingen in de omgeving (natuurrampen) of door genetische mutaties;
Evolutie zorgt niet per definitie voor verbetering of perfectie: de genen die we nu hebben zijn
geschikt voor een omgeving die al is geweest;
Niet alle bestaande karakteristieken zijn ontwikkeld voor hun huidige functie -> exaptations
zijn ontstaan voor een andere functie dan ze nu hebben;
Gelijkenissen tussen soorten houden in dat ze dezelfde evolutionaire oorsprong hebben:
o Homologen: structuren die gelijk zijn vanwege dezelfde oorsprong;
o Analogen: structuren die gelijk zijn, maar niet dezelfde oorsprong hebben.
Buss, D.M. (2012) - The New Science of Evolutionary Psychology H2
Menselijk gedrag is genetisch bepaald: de omgeving beïnvloedt het gedrag van de mens;
Als iets evolueert kan het niet meer veranderen: gedrag is veranderbaar door educatie;
De huidige mechanismen zijn het best ontwikkeld: mensen zijn nog steeds niet optimaal
ontwikkeld en blijven zich door ontwikkelen;
Kalat, J.W. (2013) - Biological Psychology Module 1.2
Lamarckian evolutie: wel/geen gebruik maken van bepaalde structuren van het lichaam
heeft geen invloed op de genetische samenstelling en dus ook niet op de evolutie.
LD1d: Welk bewijs is er voor de evolutietheorie?
Darwin heeft vier vormen van bewijs gevonden voor de evolutietheorie:
De vastgelegde evolutie van fossiele gegevens door geologische aardelagen -> soorten zijn
veranderd door de jaren heen;
Structurele gelijkenissen onder levende soorten (homologieën/analogieën) -> suggereert dat
deze dieren zijn ontwikkeld uit dezelfde voorouders;
Grote veranderingen in planten en dieren zijn ontstaan door selectieve fokprogramma’s ->
adaptaties;
Directe observaties van evolutie -> kritiek: niet één individu kan dit waarnemen vanwege de
tijd die er over evolutie heen gaat.
LD2: Hoe werkt overerving?
Gregor Mendel bestudeerde erfelijkheid van de kleur van erwtenplanten. Het genotype is het
genetische materiaal van een individu dat wordt overgedragen aan nakomelingen. Het fenotype zijn
de observeerbare eigenschappen van een organisme.
Een gen is het kleinste onderdeel van het DNA dat intact blijft bij de overerving. De twee genen die
samen een eigenschap bepalen worden een allel genoemd. Organismen die twee identieke genen
hebben voor een eigenschap zijn homozygoot. Organismen die twee verschillende genen hebben
voor een eigenschap zijn heterozygoot.
Genen zitten op de chromosomen, structuren in de kern van de cel. Elk mens heeft 23 paar
chromosomen (2n = 46). Via meiose worden geslachtscellen gemaakt, die maar de helft van de
chromosomen bevatten (n = 23). Als een eicel en spermacel fuseren tijdens de bevruchting, ontstaat
een zygote, een bevruchte eicel, met weer 23 paar chromosomen. Elke zygote bestaat dus uit 23
chromosomen van de moeder en 23 chromosomen van de vader.
Eigenschappen kunnen dominant en recessief zijn:
Dominant gen: de eigenschap komt voor in homozygote en heterozygote situaties;
Recessief gen: de eigenschap komt voor in alleen een homozygote situatie.
3
, 2.1 Biologische Determinanten van leren en ontwikkeling
Heritability is de mate van overdracht van ouder op kind. De schatting van hoe erfelijk iets is hangt af
van de omgevingsfactoren -> gen-omgevingsinteractie.
Kalat, J.W. (2013) - Biological Psychology Module 1.2
Sekse-gekoppelde/gelinkte genen liggen op de geslachtschromosomen X of Y. Deze genen komen
dus maar voor bij één van de twee geslachten. Sekse-gelimiteerde genen liggen op de autosomale
chromosomen van beide geslachten, maar zijn maar actief bij één geslacht doordat ze worden
geactiveerd door geslachtshormonen -> borsthaar bij mannen, borstgrootte bij vrouwen.
Door mutaties, verwijderingen en verdubbelingen kunnen genen veranderen en kan de
overlevingskans van een individu veranderen. Elk gen dat zorgt voor een hogere kans op overleving
en reproductie zal vaker voorkomen in latere generaties.
Variaties kunnen op drie manieren ontstaan:
Mutaties;
Recombinatie: het mixen van het DNA van beide ouders;
Nageslacht: bij veel nageslacht is er veel variatie tussen broertjes en zusjes.
4
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper riccigeenen. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €4,49. Je zit daarna nergens aan vast.