Samenvatting Leerkracht Kijken naar Kinderen
College 1 – observeren
Kennisclip 1 Observeren
Belang van observeren
Zuiver leren kijken naar een situatie in de klas is cruciaal. Alleen zo kun je uiteindelijk een goed
doordachte, afgewogen beslissing nemen over wat je gaat doen, gegeven de situatie. Belangrijk is dat
je objectief kijkt naar de situatie.
Bijvoorbeeld: ‘die leerling is de hele tijd afgeleid’. Maar klopt dat wel? Is hij echt de hele tijd afgeleid?
En waardoor is hij dan afgeleid? Zoekt hij de contacten op, of anderen met hem? Of vallen die
momenten juist op?
Observatie is de basis voor leerkrachthandelen.
Doelstellingen observaties:
- Het gedrag van iemand beter begrijpen en uitleggen
- Gemeenschappelijke karakteristieken signaleren
- Mate van afwijking van de gangbare ontwikkeling waarnemen
- Een waarneming of vraag nader onderzoeken en zo de achtergronden van het gedrag te
achterhalen
- Achterhalen welke interventie het beste werkt
- Je eigen aanpak toetsen
- Als informatieoverdracht
Waarnemen en observeren
Waarnemen is kijken en meteen interpreteren. Doe je altijd onbewust en zonder doel. Je hebt
meteen een mening en gebruikt hierbij geen methode.
Observeren: kijken, met een van tevoren bepaald doel. Je schrijft alleen op wat je ziet en hoort. Na
de observatie ga je pas interpreteren. Hierdoor zijn je conclusies herhaalbaar. Je werkt volgens een
bepaalde methode.
Stappen van systematisch observeren
Methode: Observatiecyclus
Voorbereiden: doel & plan opstellen (wat wil ik observeren, wanneer, wat voor observatie ga
ik doen, stap 1 tm 3) Uitvoeren: observeren & registeren Terugblikken: verwerken en
interpreteren voorbereiden…etc.
Voorbereiden: doel en plan opstellen - Stappenplan (deze volgorde leidend voor tentamen):
1. Algemene gegevens
Over situatie, het kind
(bijv Manon is een meisje in groep 5)
2. Aanleiding
Wat is de aanleiding van het onderzoek
(Bijv. Manon krijgt haar werk niet af)
, 3. Observatiedoel en vraagstelling
wat is je doel en wat is de vraagstelling?
(Bijv. welk niet taakgericht gedrag vertoont Manon bij aanvang van de les?)
4. Observatiemethode kiezen)
Keuze hangt af van de situatie, vraagstelling en jezelf.
a. Participerend of afstandelijk (wel/niet als observator actief deel uit maken van de
situatie)
Bij participerend: specifiek helpend voor het jonge kind. Je doet een gerichte
interventie en observeert, wat levert je interventie/gedragsbeïnvloeding op? Vraagt
om een goede voorbereiding. Wat wil je weten, hoe lok je dat uit? In welke geplande
context? Wat doet het kind spontaan met jouw interventie? = kwalitatief onderzoek.
b. Gestructureerd of ongestructureerd (wel/niet gebruik maken van uniforme regels en
observatie categorieën.)
c. Kwalitatief of kwantitatief (q= geeft inhoud van het gedrag weer en nuances,
kwantitatief geeft aan hoe vaak het gedrag voorkomt)
d. Tijds- of gedragsinterval (tijds: bijv wat gebeurt er elke 10 sec / 2 minuten,
tussenliggende gedrag wordt genegeerd / gedrag: noteren wanneer het gedrag zich
voordoet)
(Bijv. Manon: afstandelijk, gestructureerd, kwantitatief, gedragsinterval)
Registratiemethode kiezen (vaak na stap 5 en 6)
o Beschrijving
o Observatieschema (intervalsysteem of turfsysteem)
o Codeersysteem
o Beoordelingsschaal
(bijv. Manon: Turfschema, hoe vaak het gedrag voorkomt, bijvoorbeeld de categorieën bij
stap 6 in een schema zetten en turfen)
5. Concreet gedrag benoemen
Nadenken over wat je concreet aan gedrag wilt observeren. Het moet gaan over zaken die je
kunt waarnemen. Geen interpretaties zoals ‘stoort andere kinderen’ maar: zoekt contact, ze
kijkt rond, etc.
6. Observatiecategorieën vaststellen
Je stelt een lijst samen van 5 -8 gedragingen die aansluiten op het doel en de vraagstelling
van de observatie. Dit helpt om je observatie nog concreter te maken.
In welke observatie categorieën zou je deze gedragingen kunnen samenvatten? Bijv bij
Manon:
a. Contact zoeken medeleerlingen
b. Contact zoeken leerkracht
c. Passief met taak bezig
d. Materialen pakken en ermee spelen
e. Rondkijken
f. Weglopen van de werkplek
g. Taakgericht werken
7. Plaats en tijd
Waar en wanneer ga je de observatie uitvoeren.
Uitvoeren: observeren en registeren
,Gedrag dat je observeert zo precies en objectief mogelijk beschrijven, zonder er al een oordeel aan te
geven. Bijvoorbeeld: Lisa kijkt uit het raam ipv Lisa is afgeleid.
Terugblikken: verwerken en interpreteren
Daarna ga je deze informatie verwerken en interpreteren: Wat zie je? Wat valt op? Wat concludeer
je daaruit? Kun je er theorieën aan koppelen? Wat betekenen deze gegevens? Wat zegt dit over de
leerling?
Interpreteren doe je voorzichtig, professioneel en met gebruik van de kennis die je hebt.
Bijvoorbeeld bij Manon Veel contact met andere leerlingen, geen contact met leerkracht.
Eventueel: aanleiding voor de start van een nieuwe cyclus met een nieuw observatiedoel en
vraagstellingen (bijv. vertoon Manon dit gedrag ook bij andere activiteiten)
Door de observatie te combineren met bekijken van het leerlingvolgsysteem en/of een gesprek met
Manon, krijg je een totaalbeeld.
Realiseren dat je de dingen in je klaslokaal door je eigen bril ziet. We zien de dingen zoals WIJ zijn.
Ligt van alles aan ten grondslag: opvoeding, normen en waarden, overtuigingen. Bewust worden
hiervan. Dit is de eerste stap in het zuiver waarnemen. Kritisch blijven op wat je waarneemt en tijd
nemen om te observeren in plaats van meteen te interpreteren, zul je je eigen referentiekader meer
los laten.
PDF Observeren (eijkeren 2012)
1. Observeren
1.1 Functies van observeren
Kennis over elk kind persoonlijk is de basis van het pedagogisch-didactisch handelen. Met alleen
theoretische kennis kom je er niet. Kinderen verschillen in persoonlijkheid, ontwikkelingsniveau,
aanleg, manier van leren en sociaal-culturele achtergrond. Ieder kind vraagt om een eigen aanpak.
Observaties helpen om de groep en de individuele kinderen goed te begeleiden en onderwijs op
maat te geven.
1.1.1 Ontwikkeling volgen
Met toetsen inzicht in wat de kinderen kennen en kunnen. Je gebruikt observatie instrumenten bij
kleuters om de ontwikkeling te volgen. Je observeert de kinderen tijdens situaties of je geen ze een
gerichte opdracht en observeert hoe ze die uitvoeren. Zo krijg je inzicht in de kennis en vaardigheden
waarover ze beschikken, zodat je de begeleiding en activiteiten aanbod op elk kind persoonlijk kunt
afstemmen.
1.1.2 Passende begeleiding
Om passende begeleiding te geven heb je voldoende informatie nodig over elk afzonderlijk kind.
Algemene kennis over de ontwikkeling is niet voldoende. Wat is typerend, hoe reageert het op
handelingen, wat zijn sterke / zwakke kanten, wat gaat er niet goed en wat juist wel, wat heeft het
wel/niet nodig, etc. Zo kun je elk kind heel bewust op eigen wijze benaderen en begeleiden.
(bijvoorbeeld door een ‘makkelijke’ vraag te geven wat een boost is voor het zelfvertrouwen of door
juist een moeilijke vraag te geven die de leerling uitdaagt actief betrokken te blijven)
1.1.3 Beeldvorming
, Het beeld wat jij hebt is persoonlijk. Met welke bril kijk je naar het kind? Kijk je naar de motoriek,
naar de werkhouding? Vanuit de bril van de gymleraar of de RT’er? Of als ouder? Het is niet
eenvoudig om je een betrouwbar en compleet beeld van een kind te vormen. Beeld wordt beïnvloed
door wat we zien, de verwachtingen die we hebben, de invalshoek van waaruit we kijken, de sociaal-
culturele achtergrond, het gevoel, de ideeën, de kennis en vooroordelen.
1.1.4 Valkuilen bij beeldvorming
Werkelijkheid neem je altijd gekleurd waar. Je kijkt naar een kind vanuit jouw referentiekader.
Belangrijkste valkuilen zijn:
- Sociaal-culturele achtergrond: welk gedrag vinden we hinderlijk/plezier, herkenbaar of
vreemd, gewenst ongewenst. Hangt af van onze achtergrond. Je eigen meningen, gedachten,
visies, ideeën en idealen hebben invloed op wat je waarneemt. Je kunt een beweeglijk kind
druk en wild vinden, terwijl een ander dit een actief en ondernemend vindt. Dit zijn allebei
interpretaties van hetzelfde waargenomen gedrag.
- Emotionele betrokkenheid: dit kan de interpretatie van je waarneming beïnvloeden.
Halo-effect. Halo = stralenkrans. Positieve eigenschap straalt uit naar de hele persoon, de
minder gunstige eigenschappen merk je daardoor niet op. Het gevolg is dat je waarneming te
positief wordt gekleurd. (bijv. als je een zwak hebt voor een bepaald kind, vormt je beeld)
Horn-effect. Tegenovergestelde van halo effect. Juist de negatieve eigenschap beïnvloedt je
kijk op de hele persoon. Overschaduwt de positieve eigenschappen.
- Vooroordelen: beïnvloedt ook onze beeldvorming. Bijv. uiterlijke kenmerken, sociaal
culturele achtergrond.
- Projectie: als je eigenschappen en ideeën van jezelf terug ziet in de ander, je
schrijft/projecteer de ander jouw gedachten, gevoelen en eigenschappen toe. Je gaat dan
teveel uit van je eigen zelfbeeld en je beschouwd de ander niet als individu, waardoor het
risico is dat je gedrag ziet dat er niet is, of dat je een verkeerde betekenis geeft aan gedrag.
- Stemming: van invloed of wat je ziet en hoe je iets ziet. Gedrag beoordeling afhankelijk van je
stemming. Bijv. moe ben je minder alert. Vrolijk: zie je alles positiever.
- Persoonlijke ervaringen. Sommige dingen vallen eerder op, zie je anders of wil je juist niet
zien door ervaringen uit je persoonlijke verleden. Beroepssocialisatie: bijv. je hebt net een
cursus gevolgd over adhd en je hebt opeens opvallend veel adhd kinderen in je groep.
1.2. Gedrag
Gedrag is een bewuste of onbewuste activiteit die je objectief kunt waarnemen, rechtstreeks of via
apparatuur. Gedrag roept gedrag op. Hoe je op gedrag reageert, hangt af van hoe je het gedrag
interpreteert.
Gedrag staat niet op zichzelf. Het wordt bepaald door wat eraan vooraf gaat en wat erop volgt.
Stimulus en respons.
1.2.1 Stimulus
Wat het gedrag uitlokt. Kan van binnenuit (honger, pijn, onzekerheid, wat je denkt of ervaart,
behoefte, behoefte om bij een groep te horen) of van buitenaf komen (fysieke omgeving, het
klimaat, sociale omgeving (gedrag andere kinderen of van de leerkracht).
Zoveel verschillende factoren beinvloeden het gedrag, waardoor een kind in verschillende situaties
ook ander gedrag kan laten zien (bijv. stil in de klas, losser en vrolijker buiten).