Hoorcollegs diagnostiek
Hoorcolleges Diagnostiek Psychologie
Table of Contents
College 1 ......................................................................................................................................1
College 2.......................................................................................................................................9
College 3.....................................................................................................................................17
College 4.....................................................................................................................................24
College 5.....................................................................................................................................28
College 6.....................................................................................................................................36
College 7.....................................................................................................................................44
Artikelen:
- Carlier, I.V.E., Meuldijk, D., van Vliet, I.M., van Fenema, E.M., van der Wee,
H.J.A., & Zitman, F.G. (2012). Empirische evidence voor de effectiviteit van
routine outcome monitoring; een literatuuronderzoek. Tijdschrift voor
Psychiatrie, 54 (2), 121-128. - Canvas
- Suhr, J. A. (2015). Psychological assessment: A problem-solving approach.
Guilford Publications.- chapter 3: Use of a developmentally informed
biopsychosocial lens in assessment (pp. 33-54). - Canvas
Leerdoelen week 1
Het diagnostisch proces binnen de hulpverlening
Je kunt de plaats van de diagnostiek binnen het hulpverleningsproces uitleggen,
waaronder relevante aspecten in de professionele relatie tussen hulpvrager en
hulpverlener.
Je kunt de verschillende onderdelen van het diagnostische proces beschrijven en
toepassen.
Je kunt de plaats en de functie van het gesprek, de observatie en vragenlijsten als
diagnostische methoden uitleggen.
College 1
Waarom diagnostiek?
1. Diagnostiek gaat over het door en door leren kennen van een situatie met als doel een
beslissing te kunnen nemen
2. Grondige diagnostiek van de problemen en klachten van de cliënt is voorwaarde voor
adequate hulpverlening
3. Neuropsychologisch onderzoek heeft als doel om cognitieve, emotionele en
gedragsconsequenties van het disfunctioneren van de hersenen te onderzoeken. Zulk
onderzoek bestaat niet slechts uit het afnemen van neuropsychologische tests… een
dergelijk proces van hypothesevorming en-toetsing vereist een constante bijstelling,
afhankelijk van de antwoorden die tijdens een onderzoek gevonden worden.
Doel: beslissingen nemen!
1
,Diagnostiek over neuropsychologische problematiek en GGZ problemen bij kinderen,
adolescenten en volwassenen.
Wie verzamelt diagnostische gegevens en wie neemt de besluiten?
Rechter, klinische
Het diagnostische proces
a. Rol als professional
b. Diagnostisch scenario
c. Vijf diagnostische basisvragen
Diagnostisch proces: 3 rollen
1. Psychiater: DSM
2. Diagnosticus: testen
3. Therapeut: behandeling
Hoe goed is de kwaliteit van de diagnostiek? Voldoende kennis om een beslissing te nemen?
Samenwerking?
Diagnostiek als professionele activiteit
Theorievorming over gedragingen, cognities en emoties/motivaties 🡪 gefungeerde
hypothesen vormen
Operationalisatie en meting van problemen/klachten 🡪 keuze maken voor gebruik van
bepaalde instrumenten
Toepassing van relevant diagnostische methoden 🡪 vaardigheden aanleren om afname
betrouwbaarheid te kunnen doen
Idealiter is diagnostiek een: wetenschappelijk gereglementeerd denk- en doeproces
Dit betekent niet ongelimiteerde diagnostiek voordat tot handelen over gegaan kan worden,
wel voldoende tot een (eerste)beslissing genomen kan worden, daarna vervolgdiagnostiek
waar nodig.
🡪 ‘’zo kort als mogelijk, zo uitgebreid als nodig’’
Diagnostisch proces: Hypothesevorming
Analyse van de aanvraag:
Wie verwijst en wat is de inhoud van de aanvraag? 🡪 o.a. dossieranalyse
Analyse van de hulpvraag:
Wat beweegt de cliënt? 🡪 diagnosticus
Welke theoretisch uitgangspunt heeft elke speler?
Welke hypothesen leiden de diagnostiek?
Theorievorming
Kennis over normale en afwijkende ontwikkeling
Screenen van sterke en zwakke punten
Welk theoretisch model?
Sociale leertheorie
Gehechtheid
Biologisch
Etc.
Operationalisatie: diagnostisch scenario
2
,Ordening van vragen van aanvrager en cliënt uit aanmeldingsfase, vragen die bij hulpverlener
opkomen en kennis over het probleem 🡪 eerst voorlopige theorie
Voorbeeld: ‘’ik denk dat de cliënte een milde depressie doormaakt, die geïnduceerd
werd door de psychologische afwezigheid van haar partner en het uit huis gaan van de
enige dochter. De depressie wordt in stand gehouden door het feit dat de cliënte
slechts over beperkte copingvaardigheden bezit.’’
Psychologische afwezigheid van partner & uit huis gaan enige dochter 🡪 beperkte
copingvaardigheden 🡪 depressieve symptomen
Biopsychosociaal model: wat is het hele verhaal van de cliënt?
1. Biologisch
2. Sociaal
3. Psychologisch
Structuur voor diagnostiek
De biologische lens
De psychologische lens
De socioculturele lens
Historische context
Bredere sociologische context
De ontwikkelingslens
Raamwerk met ontwikkeling over tijd
Diagnostiek: verklaringsfactoren
Verklarend: ontstaan, oorzaak, reden, gevolg etc.
Instrumenten, zoals problemen met executieve functies, intelligentie, persoonlijkheid,
traumatische ervaringen, onveilige gehechtheid, contextfactoren
Vijf basisvragen en voorbeelden
1. Onderkenning: wat zijn de problemen?
a. Is er sprake van een gedragsstoornis bij X?
3
, 2. Verklaring: waarom, wat houdt de problemen in stand?
a. Voelt X zich onbegrepen met als gevolg dat hij negatieve aandacht vraagt?
3. Predictie/voorspellend: hoe ontwikkelen de problemen?
a. Wat is de kans dat het probleemgedrag bij X vanzelf verdwijnt?
4. Indicatie: hoe kunnen de problemen verholpen worden?
a. Welke aanpak is gewenst bij X?
5. Evaluatie: zijn de problemen voldoende verholpen?
a. ROM en einddiagnostiek 🡪 HC 3
Onderkenning en verklaring:
Onderkenningsvragen meetbaar maken:
Criteriumgericht: i.v.m. een vooraf bepaalde standaard
Normgericht: i.v.m. een representatieve vergelijkingsgroep
Ipsatief: i.v.m. individu zelf, bijvoorbeeld eerder moment
Verklaringsvragen (waarom is er probleem/wat is bron?):
Persoonsgericht/situatiegericht (locus)
Aard van controle/oorzaak
Synchrone (in tijd samenvallend) en diachrone (voorafgaande) condities
Inducerende (ontstaan) en continuerende (in stand houdende) condities
Voorbeelden typen verklaringsvragen
Verklaringsvragen (waarom is er probleem / wat is bron?):
Locus: persoonsgericht, bijv. overgevoeligheid voor geluiden, extreme verlegenheid
Locus: situatiegericht, bijv. overvolle klas, omgevingsdruk op extrovert gedrag
Aard van controle: oorzaak/reden, bijv. vallen uit een boom door roekeloosheid bij het
plukken van een appel, intense passie
Tijd: synchroon, bijv. geïrriteerd gedrag naar leidinggevende en het tegelijkertijd
ervaren van huwelijksproblemen
Tijd: diachroon, bijv. onveilige gehechtheidsrepresentatie met eigen opvoeder die
doorwerkt in huidige huwelijksproblemen
Inducerende conditie: ontstaan, bijv. eerdere angstige ervaring met een hond
Continuerende conditie: in stand houdend, bijv. aandacht richten op alles dat op een
hond lijkt
Stappen in het diagnostisch proces
1. Aanmelding intake
2. Onderzoeksopzet
3. Het onderzoek
4. Samenvatting en integratief beeld
5. Conclusies en advies
Diagnostisch verslag;
Kenmerkend voor een goed verslag:
Opbouw van het verslag volgt stappen van het diagnostisch proces
Onderscheid tussen feiten, interpretatie en conclusies is helder
Functies van het verslag:
Conclusies van het onderzoek beargumenteren
Effectieve communicatie met en over de cliënt (evt. 2 rapporten)
4
,Diagnostische basismethoden
1. Gesprek
2. Observatie
3. Gestandaardiseerde meetinstrumenten
Het gesprek als diagnostische methode
Doel:
1. Informatieverzameling
2. Opbouwen goede professionele werkrelatie
3. Eerste inschatting vervolg traject
Diagnostische gespreksvormen
1. Intakegesprek: klinisch interview gericht op globale inventarisatie van problemen
(bijv. klachten, hulpvraag)
2. (Semi-)gestructureerd interview: bij. SCID, MINI, ADI-R
Hoe stel je vragen?
🡪 klinische gespreksvoering
Professionele houding tijdens gesprek
Afstand en nabijheid
Voldoende afstand om weloverwogen te reageren, voldoende nabijheid om echtheid
en empathie te tonen
Omgang met culturele diversiteit
Sensitiviteit voor culturele verschillen, wederzijdse misverstanden, oog voor variatie
binnen iedere cultuur
Explicitering en kwaliteit
Uitleggen wat je doet en waarom, overleggen en samenwerken
Verantwoordelijkheden
Duidelijkheid over rechten en plichten, hulpverleningskader tegenover juridisch
kader
Morele dilemma’s
Eis van geheimhouding, plicht informatie te delen
Afstand en nabijheid
Een dilemma: maximale nabijheid met behoud van distantie
Distantie: een onderzoekende houding en uitstellen van een oordeel
Nabijheid: persoonlijke presentie en veiligheid
Voorbereiden op mogelijke obstakels tijdens gesprek bij gespreksleider, cliënt en in de
interactie.
5
, Obstakels tijdens gesprek
Gespreksleider: eigen gedachten, gevoelens, vooroordelen, normen en waarden, huidige
stressoren
Interactie: geen gelijkwaardige communicatie, moeite met autoriteit
🡪 motiverende gespreksvoering, positief etiketteren
Obstakels tijdens gesprek: cliënt
Depressief: moeizaam, laag tempo, meer steun, meer tijd, ingaan sterke kanten,
uitvragen suicidegedachten
Angstig: op gemak stellen, veel minimale aanmoedigingen, korte open vragen, vaker
samenvatten, suggestieve vragen, alert voor schaamte
Verslaving: vage of onduidelijke antwoorden, aandacht aan probleemdefinitie en
motivering, concreet doorvragen
Somatiserend en hypochonder: willen dokter, verwachtingen bespreken
Psychotisch: contact met realiteit kwijt, psychotische uitingen negeren, ingaan op
niet-psychotische uitingen, navragen complot
Omgang met culturele diversiteit
Attitude
Sensitiviteit voor culturele verschillen: wat zijn je eigen percepties en vooroordelen?
Kennis
Oog voor wederzijdse misverstanden: verschillen wij in interpretaties van gedrag en
belevingswereld
Vaardigheden / culturele competentie
Oog voor variatie binnen iedere cultuur: op welke manier kan die ander leren
begrijpen vanuit zijn context en geschiedenis?
DSM-5: Cultural Formulation Interview (CFI)
16 vragen over betekenis van het probleem, potentiële hulpbronnen en verwachtingen qua
hulpverlening vanuit het gezichtspunt van de betrokkene en leden van zijn of haar sociale
netwerk.
CFI:
Toevoeging aan DSM-5 met als doel:
Om tijdens een intake in de ggz informatie te krijgen over de manier waarop cultuur
doorwerkt op essentiële aspecten van het klinische beeld dat een betrokkene presenteert en op
de hulpverlening aan hem of haar.
Vrij verkrijgbaar in allerlei talen: https://www.dsm-5.nl/documenten/artikel/13/Cultural-
Formulation-Interview
Relativeren: diversiteit binnen iedere cultuur:
‘’Feit is dat kennis van andere culturen van belang is, maar de hulpverlener vervolgens toch
weer in staat moet zijn de hulpvrager als individu te zien om zich af te kunnen stemmen’’
Diagnostische gespreksvormen:
Intakegesprek: klinisch interview gericht op globale inventarisatie van problemen
(bijv. klachten, hulpvraag)
(semi-)gestructureerd interview: bijv. SCID, MINI, ADI-R (canvas lijst met
vragenlijsten die je moet weten voor tt)
6