Hoorcollege 1: introductie, de moderne samenleving
Overgangsperiode van onze traditionele samenleving naar een moderne samenleving, vanaf ong. 1800 (maar het
proces is langer). Multidimensionale veranderingen.
Wat is moderniteit?
Vroege moderniteit
- Rationalisering: de Verlichting (1730-1780) en het ontstaan van sociale wetenschappen.
Verlichting is een stroming van wetenschappers die uitgaan van het idee van waarheid/werkelijkheid
door op zoek te gaan naar de rede. Niet meer voortbouwen op tradities en rituelen, maar losbreken van
bestaande structuren door middel van het kijken naar feiten en logica. Niet meer bouwen op het
bovennatuurlijke. Twee filosofen aan het begin van de Verlichting: Descartes; “Cogito ergo sum // ik
denk dus ik ben”, Kant; “Dare to think”. Verandering van het denken over weten, heeft wetenschap
direct beïnvloedt. Meer nadruk op ratio, verstand en feiten. Dit leidde tot verwetenschappelijking.
Vooruitgangsideaal: streven naar een betere samenleving.
Deze manier van denken (in Europa) leidde tot de Franse Revolutie (1789). Omverwerping van het
Ancien Régime, de aristocratische machthebbers. Dit heeft in heel Europa invloedt gehad.
- Technologisering: industriële Revolutie vanaf 1750, begonnen in Engeland. De overgang van
handmatige naar machinale productiewijze. Geheel andere inrichting van de samenleving:
Massaproductie en andere indeling economisch systeem, fabrieken en loonarbeiders (nieuwe
arbeidersklasse) en het ontstaan van (industrie)steden.
Meervoudige veranderingen in de moderniteit. Veranderingen (in interactie interdependent) in: economisch
systeem, politiek systeem, houding ten opzichte van kennis, wetenschap en religie, sociale omgangsvormen en
identiteit. Veel grote, drastische en snelle veranderingen in een relatief korte tijd.
Moderniteit: relatief positieve ontwikkelingen, het heeft ons veel gebracht, maar er is bij ontwikkeling ook altijd
een keerzijde. Een negatieve ontwikkeling.
Moderne economie
Technologisering en industrialisering. Het opkomen van het kapitalisme (economie gebaseerd op geld en het
streven naar accumulatie van kapitaal). Arbeidsverdeling, werken voor loon wat een prijs bond aan arbeid.
Daarbij: streven naar zo productief mogelijk werken waardoor winst stijgt. Ook zijn mensen niet meer
individueel maar zijn mensen in alles afhankelijk van elkaar, diensten, producten, het draaien van de
samenleving etc. Frictie: welvaart versus ongelijkheid.
Moderne politiek
Vorming van staten en naties, omdat de steden meer structuur en sturing nodig hadden. Er was meer behoefte
aan staatvorming ontstaan. Gevolg was democratisering en bureaucratisering (administratie en wet- en
regelgeving). Opkomst van de verzorgingsstaat. Frictie: vrijheid van meningsuiting versus polarisatie.
Moderne kennis
Rationalisering. Toename belang van en vertrouwen in de wetenschap. Secularisering. Onttovering door de
zoektocht naar de waarheid. Frictie: transparantie versus waarheidscrisis.
Moderne relaties en identiteit
,Industrialisering en verstedelijking leidde tot heterogeniteit en diversiteit. In een stad komt vanalles samen, t.o.v.
in een dorp. Dit heeft geleid tot een nieuw soort sociale relaties. Verandering in familiestructuren,
keuzemogelijkheden en individualisering. Frictie: zelfontplooiing versus individualisering.
Hoorcollege 2: Alexis de Tocqueville
Alexis de Tocqueville (1805-1859)
Aristocraat, familie veel te lijden gehad van geweld en politieke onrust van de Franse Revolutie. Toch was hij de
grondlegger van het liberalisme: liberalisme, minimale staat en persoonlijke vrijheid.
Reis naar de VS in 1831 met Beaumont. Idee was studie naar de gevangenissen in de VS, maar daadwerkelijke
uitwerking was een studie naar de democratie in de VS, d.m.v. een etnografie. Resulteerde in een boek:
‘Democracy in America’.
Democratie was in zijn tijd een vrij nieuw concept. Tocqueville vergeleek Frankrijk met de Verenigde Staten.
Hij geloofde dat democratie in de toekomst over de hele wereld verspreid zou zijn. “The future lay with
‘democracy’. By that he meant more than just parliamentary democracy with its principle of elections and wide
suffrage. He meant a society based on equality”. Echter, De Tocqueville zag ook enkele gevaren: gelijkheid,
vergaande individualisering, centralisatie en de tirannie van de meerderheid.
Gevaren volgens de Tocqueville:
- Gelijkheid
Toename van gelijkheid is onvermijdelijk en onontkoombaar. Democratisering als sociale staat of
conditie waarbij mensen gelijker worden in alle facetten van het leven. Het idee dat alle mensen gelijk
zijn geboren, in tegenstelling tot aristocratische tijden. Nadelen (of gevaren) van gelijkheid: gelijkheid
leidt tot passieve, individualistische en ongeïnteresseerde burgers die tevreden zijn met
middelmatigheid. Deze middelmatigheid en gelijkheid linkt hij met zijn grootste angst: een
gecentraliseerde overheid.
- Individualisering
Link tussen democratie, gelijkheid en individualisering. De toegenomen gelijkheid breekt de
samenleving op in individuen. Mensen leven steeds meer in isolatie en hebben zwakkere banden met de
omgeving. Individuen zijn veel meer bezig met hun eigen welzijn en belangen, met als gevolg dat ze
minder met het algemene belang bezig zijn. Grote massa van gelijke, geïsoleerde en passieve
individuen. Maar: individualisering is niet hetzelfde als egoïsme.
- Centralisatie
Gevaar volgens de Tocqueville. Vanuit een overheid altijd een drang naar centralisatie. Centralisatie:
het idee dat er zich steeds meer macht omtrent 1 actor concentreert. Macht corrumpeert. Aristocraten
zorgde voor een beperkte centralisatie, maar: “the mass of largely equal people are too servile to
oppose this trend”. → een centrale overheid maakt passieve burgers. Liberaal argument: te ver
doorgeschoten gelijkheid zorgt ervoor dat mensen zich niet meer hoeven of willen onderscheiden in de
samenleving en daardoor passief worden.
- Tirannie van de meerderheid
De macht van de meerderheid. Centrale gedachte van democratie: “there is more intelligence and more
wisdom in a great number of men collected together than in a single individual”. Kwantiteit brengt
wijsheid met zich mee. Vrees voor een overheersing zoals bij een tiran of despoot. Belang van grootste
aantal mensen heeft voorrang boven belangen van een minderheid; of zelfs wetten/regelgeving
opleggen aan een minderheid (homorechten, segregatie, Brexit). Hierdoor ontstaat wanhoop bij
minderheden, mogelijk toevlucht tot geweld of politiek conflict.
, Ondanks al deze kritische kanttekeningen en gevaren die de Tocqueville beschreef, was hij niet
antidemocratisch. Hij zag twee voorname remedies/lessen tegen de zwakke kanten van democratie.
1. Decentralisering
Het herdistribueren van macht, en het niet centraal stellen op één punt. Volgens de Tocqueville was dit
één van de positieve kanten van het Amerikaanse systeem en zag dit als een wijze les voor continentaal
Europa.
2. Verenigingsleven (Civil Society)
Het probleem in de centralisatie is passiviteit. Passieve burgers in afwachting vanwege centrale
overheid. Oplossing: het verenigingsleven. Samenkomst van mensen met gedeelde belangen. Het
belang van het maatschappelijk middenveld. Doel: enerzijds zien de mensen daardoor de waarde van
banden met andere mensen, anderzijds wordt hiermee ook de tirannie van de meerderheid tegenwicht
geboden.
De Tocqueville: Geloof in bereidheid tot vereniging van verschillende economische achtergronden.
Revolutie: De Tocqueville ziet twee verschillende mogelijkheden hoe een revolutie plaats kan vinden.
1. De Tocqueville legt de link tussen hoge verwachtingen en teleurstelling. Revoluties vinden plaats
wanneer een land, na een periode van langdurige groei en verbeterde condities, te maken krijgt met een
(klein) dipje.
2. Rol van onderwijs en revolutie. De link tussen (hogere) opleiding en daarbij verwachting van een
bepaalde toekomst. Wanneer de overheid zo’n verwachting niet waar kan maken, kan een revolutie
plaatsvinden.
--- --- ---
Het gaat vooral om democratisering, een trend in de richting van totale politieke en sociale democratie; dat
eindstadium wordt nooit bereikt, maar we komen wel dichterbij.
Naast politieke democratie doelt hij vooral ook op maatschappelijke democratie.Tocqueville beschrijft
democratie als gelijkheid. De toename in de gelijkheid van de levensomstandigheden, toename van sociale
mobiliteit. Een tendens naar het gemiddelde: afname van de groep der zeer rijken en die der zeer armen, groei
van de middenklasse. Afname van de ongelijkheid. Verdwijning van de standensamenleving.
In democratieën wordt men geobsedeerd door kleine statusverschillen. Juist waar de mensen in
levensomstandigheden niet veel van elkaar verschillen, zul je obsessie zien met kleine statusnuances. Dit komt
doordat de één bijvoorbeeld als succesvoller geacht wordt t.o.v. de ander, terwijl zij dezelfde middelen tot
beschikking hadden. Tocqueville: “als ongelijkheid in de samenleving de regel is, vallen de grootste
ongelijkheden niet op; maar als alles ongeveer gelijk is, treft het geringste niveauverschil iemand al
onaangenaam”.
Vergelijking de Tocqueville en Marx
Bij Marx verdwijnen de middengroepen, er treedt polarisatie op waarbij bourgeoisie (ondernemers) en
proletariaat overblijven. Bij Tocqueville groeit de middenklasse juist. Toch wijst Ritzer erop dat Tocqueville ook
oog had voor een zekere polarisatie in de moderne fabrieken als gevolg van Smith’s arbeidssplitsing. Marx
beschrijft de ontwikkeling van een klassenmaatschappij met scherpe scheidslijnen; Tocqueville het ontstaan van
een gestratificeerde samenleving met vage en doorlatende afscheidingen. Dus: Marx: stijging en daling wordt
minder mogelijk, je hoort of bij de ene groep of bij de andere, hoog versus laag, minder sociale mobiliteit
mogelijk. Tocqueville: juist meer sociale mobiliteit, meer stratificatie, grenzen tussen standen vervagen en de
middenklasse groeit.