HOOFDSTUK 5 – BIOSOCIALE EN PSYCHOLOGISCHE CRIMINOLOGIE
5.1 Lichamelijke en biologische factoren
Lombroso stelde dat criminelen herkenbaar zijn aan uiterlijke kenmerken. Ferri stelde dat elke
misdaad het resultaat is van individuele, fysieke en sociale factoren, waarbij de individuele factoren
het belangrijkst zijn. Aletrino ging ervan uit dat misdaden worden veroorzaakt door aangeboren
misdadige neigingen.
Lichaamskenmerken
De biologische stromingen richtten zich op het verband tussen somatype (lichaamsbouw) en
criminaliteit. Verschillende onderzoekers onderscheidde verschillende somatypes:
- Kretschmer:
Astheniekers (mager)
Athletici (gespierd en brede schouders)
Pycnici (ronde vormen, korte ledematen)
Mengtypen
- Sheldon
Endomorfen (klein, rond, vet, korte ledematen)
Mesomorfen (atletisch, breed, gespierd)
Ectomorfen (mager, smal gezicht)
Criminelen waren het meest te vinden bij het mesomorfe type, met kenmerken van het endomorfe
type. Deze onderzoeken worden tegenwoordig niet erg serieus genomen.
Tweelingonderzoek
Omdat eeneiige tweelingen meer erfelijke aanleg gemeen hebben dan twee-eiige tweelingen,
zouden eeneiige tweelingen meer overeenkomsten moeten vertonen in crimineel gedrag dan twee-
eiige tweelingen. We spreken van een grotere criminele concordantie. Uitkomsten van onderzoek
wijst erop dat erfelijke factoren niet uitgesloten kan worden, omdat de concordantie bij eeneiige
tweelingen groter is dan bij twee-eiige tweelingen.
Ander onderzoek kan dit echter niet bevestigen. Onderzoek naar de omgevingsfactoren van
tweelingen, toont aan het gedrag van eeneiige tweelingen sterker op elkaar lijkt dan het gedrag van
twee-eiige tweelingen, of ze nu samen of apart zijn opgegroeid.
Studies naar adoptiekinderen
Er is onderzocht welke invloed het had op heeft op het criminele gedrag van kinderen als hun
biologische en/of adoptievader een strafblad heeft. Uit het onderzoek kwam naar voren de zowel de
omgeving als de erfelijke factoren invloed hebben op de ontwikkeling van crimineel gedrag (zodra
een van de vaders een strafblad had, werd de kans groter dat ook het kind crimineel gedrag zou
ontwikkelen).
De biosociale richting; de affaire Buikhuisen
, Buikhuisen wilde aandacht besteden aan sociale en biologische factoren. Volgens hem is de
reactiviteit, ofwel de angstgevoeligheid, biologisch bepaald en is de reactiviteit het fundament van
het geweten. Dit geweten vormt zich bij kinderen doordat ouders bepaalde gedragingen goedkeuren
en andere gedragingen afkeuren. Deze reacties worden geïnternaliseerd, waardoor angstgevoelens
bij normovertredingen afhangen van mogelijke reacties.
Dit hangt samen met de mate waarin mensen in staat zijn de morele normen van hun omgeving over
te nemen. De schommeling van angstgevoelens hangt samen met kenmerken van het autonome
centrale zenuwstelsel. Daarnaast zou de sociale omgeving van kinderen veel invloed hebben op
crimineel gedrag. Er kwam echter veel kritiek op zijn biologische benadering.
Neurobiologisch onderzoek
Impulsief agressief en asociaal gedrag wordt geassocieerd met verstoringen in het neurale circuit.
Het neurale circuit bestaat onder andere uit de amygdala, de mediale prefrontale hersenen en
orbitofrontale hersenen. Neurale circuits zijn verbinden tussen verschillende kernen. Psychopaten
vertonen afwijkingen in de verwerking van sociale en emotionele informatie. Andere benaderingen
gaan ervan uit dat het chronisch delinquent gedrag wordt veroorzaakt door het feit dat bepaalde
mensen niet in staat zijn om te leren van negatieve ervaringen, door vroeg ontstane afwijkingen aan
de amygdala.
De ontwikkeling van asociaal gedrag is het resultaat van een samenspel tussen zowel genetische als
omgevingsfactoren. Onderzoek toont aan dat mishandeling en verwaarlozing in de jeugd een
voorspeller van later antisociaal gedrag kan zijn. Dit wordt veroorzaakt door de neurobiologische
effecten die mishandeling kan veroorzaken. Neurobiologische factoren die verband houden met
asociaal gedrag zijn het hormonale stresssyteem, het autonome zenuwstelsel, boodschapperstoffen
in de hersenen (neurotransmitters) en circuits van hersengebieden die betrokken zijn bij de
regulering van emoties. Deze systemen zijn nauw met elkaar verweven.
Monoamine-oxidase-A-gen
MAOA is het gen dat de productie van monoamine-oxidase-a-eiwit codeert. Dit is een enzym dat
vertegenwoordigers van een belangrijke groep neurotransmitters afbreekt. Neurotransmitters zorgen
voor het transport van de signalen tussen de zenuwcellen. Het MAOA-gentype komt voor in een
hoogactieve en laagactieve versie. De laagactieve versie leidt tot een verhoogde gevoeligheid voor
antisociaal gedrag, bij mensen die mishandelt zijn tijdens hun jeugd. De hoogactieve versie treedt als
buffer op tegen de criminogene effecten van mishandeling. Een tekort aan monoamine-oxidase-A (en
dus een verhoogd niveau van de neurotransmitters) leidt tot agressief gedrag. Mishandelde kinderen
met de langere, actievere versie van het gen lijken erfelijk te zijn beschermd tegen het ontwikkelen
van een antisociale persoonlijkheidsstoornis doordat zij meer MAOA produceren. De kans op het
ontwikkelen van een antisociale persoonlijkheidsstoornis door mishandeling is bijna tien keer zo
hoog bij een lage MAOA-spiegel.
5.2 Toerekeningsvatbaarheid en tbs
In het Nederlandse strafrecht kan je ter verantwoording worden geroepen als je een strafbaar feit
hebt begaan. Daarnaast krijg je geen straf zonder schuld. Verdachten worden op een aantal dingen
getoetst om tot een veroordeling te komen: