-SAMENVATTING-
PERSOONLIJKHEIDSLEER
Toegepaste Psychologie
TOEGEPASTE PSYCHOLOGIE
PERSOONLIJKHEIDSLEER
Eerste studiejaar (2019)
Periode 2
,Inhoudsopgave
Planning..................................................................................................................................................2
Week 1 Persoonlijkheid..........................................................................................................................3
Week 2 Persoonlijkheid, locus of control...............................................................................................6
Week 3 Motivatie en faalangst.............................................................................................................12
Week 4 Geheugen................................................................................................................................19
Week 5 Denken....................................................................................................................................26
Week 6 Intelligentie..............................................................................................................................29
Week 7 Overview.................................................................................................................................33
,Planning
Week Thema Leerstof
1 Persoonlijkheid H 10.1, 10.2, 10.4.3 en artikel van De Vries et al (2009)
2 Persoonlijkheid, locus of control H 10.3, 10.4, 14.3.2 en artikel van De Vries et al (2014)
3 Motivatie en faalangst H 9.1 en 9.2, 14.4.1 en artikel van Van Lieshout (2009)
4 Geheugen H5
5 Denken H 6.1 en 6.2 en bladzijde 204-205
6 Intelligentie H 6.3, 6.4, 6.5.1, 6.5.2
7 Overview Alle stof
Vries, R.E., Ashton, M.C. & Lee, K. (2009). De zes belangrijkste persoonlijkheidsdimensies en de
HEXACO Persoonlijkheidsvragenlijst. Gedrag & Organisatie, 22 (3).
Vries, A. de, Vries, R.E. de, Born, M.Ph & Berg, R.H. van den. (2014). Persoonlijkheid als voorspeller
van werkprestatie en contraproductief werkgedrag: Het belang van specifieke
persoonlijkheidsmetingen. Gedrag & Organisatie, 27 (4).
Lieshout, T. van. (2009). Faalangst. Pedagogische adviezen voor speciale kinderen. Bohn Stafleu vam
Loghum, onderdeel van Springer Uitgeverij.
• Artikel: Van Lieshout, T., 2009. Faalangst. Uit: Pedagogische adviezen voor kinderen. (Hfdst 5).
Bohn Stafleu van Loghum, Houten.
,Week 1 Persoonlijkheid
H 10.1, 10.2, 10.4.3 en arti kel van De Vries et al (2009)
1. De student kan beschrijven wat persoonlijkheid is, aangeven wat de nature en nurture
invloeden zijn op persoonlijkheid, beschrijven wat dispositie en temperament is, en deze
begrippen herkennen in een korte casus.
Persoonlijkheid: De psychologische kenmerken die een zekere continuïteit verlenen aan het gedrag
van een individu in verschillende situaties en op verschillende momenten.
Nature en nurture invloeden: Niet alle persoonlijkheidskenmerken zijn gevormd door genen, maar
invloed uit de omgeving speelt ook een rol. Effecten van nurture: persoonlijkheid en de omgeving.
Effecten van nature: karakter en psychische processen.
Persoon-situatiecontroverse: Een theoretische discussie over de relatieve invloed van
persoonlijkheidskenmerken en kenmerken van de omgeving op gedrag.
Karaktertrek: Stabiel persoonlijkheidskenmerk waarvan men aanneemt dat het zich in het
individu bevindt en dat in verschillende omstandigheden een leidraad vormt voor zijn of haar
gedachten en handelingen.
Persoonlijkheidsproces: De interne werking van de persoonlijkheid; omvat motivatie,
emotie, perceptie en leren, en daarnaast ook onbewuste processen.
Dispositie: een psychische en fysieke kwaliteit of eigenschap van een persoon.
Dispositionele theorieën: Een verzamelnaam voor benaderingen van de persoonlijkheid op
basis van temperament, karaktertrekken en persoonlijkheidstypen.
Temperament: de karakteristieke manier waarop een individu reageert en zich gedraagt; is
vermoedelijk sterk genetisch bepaald.
2. De student kan de bijdrage van Cattell en Eysenck aan de persoonlijkheidspsychologie
toelichten (zie HC)
De trait (‘trekken’) – benadering
Lexicale Hypothese van Gordon W. Allport: 18000 > 5000 woorden
Raymond Cattell: 16 Basistrekken (1971)
1. Warm – gereserveerd/koel
2. Intelligent (abstract - concreet denkend)
3. Stabiel – emotioneel
4. Dominant/assertief – onderdanig
5. Vrolijk- stil
6. Nauwgezet – slordig
7. Moedig – verlegen
8. Gevoelig - ruw
9. Achterdochtig - vertrouwend
10. Fantasierijk- nuchter/praktisch
11. Slim/berekenend – naief
12. Schuldbewust – zelfverzekerd
13. Ondernemend – conservatief
, 14. Zelfstandig/autonoom – groepsgericht
15. Gedisciplineerd – impulsief
16. Gespannen – ontspannen/ relaxed
-> De dimensies staan in volgorde van belang voor invloed op gedrag.
Hans Eysenck: Dimensies persoonlijkheid
Vanuit statistische methode (o.a.factor- analyse) stelde Eysenck een nieuw model voor met drie (ipv
twee) dimensies, gebaseerd op biologische processen:
1. Extraversie – introversie (vgl. Jung en Cattell)
2. Neuroticisme – evenwichtig : Emotioneel stabiel – onstabiel
3. Psychotisch (als continuum langs een lijn) (deze is later toegevoegd)
3. De student kan de Big five theorie beschrijven, de vijf factoren benoemen die horen bij deze
theorie, en toelichten hoe deze theorie is ontstaan.
Vijf-factorentheorie: een perspectief op karaktertrekken dat aangeeft dat persoonlijkheid is
samengesteld uit vijf fundamentele persoonlijkheidsdimensies (ook bekend als de big five)
Ontwikkeling Five factor model / OCEAN
1. Openness (open-nieuwsgierig vs. gesloten-ongeïnteresseerd)
-> gericht op het nieuwe
2. Conscientiousness (betrouwbaar-georganiseerd vs. onbetrouwbaar-chaotisch)
-> gericht op het resultaat
3. Extraversion (dominant-extravert vs. ondergeschikt-introvert)
-> gericht op de buitenwereld
4. Agreeableness (warm-vertrouwend vs. koel-achterdochtig)
-> gericht op de ander
5. Neuroticism (gelijkmatig-zelfverzekerd vs. nerveus-temperamentvol)
-> emotionele stabiliteit
Uitgangspunten Big Five Model:
1. Structuur persoonlijkheid kan worden beschreven in termen van 5 factoren ieder bestaand uit 6
specifieke facetten
2. De scores op deze factoren zijn stabiel in de tijd en zijn gerelateerd aan interne mechanismen
van de hersenen
3. Aanwezigheid van factoren bij een persoon reflecteren erfelijkheid en genetische basis
4. De 5 factoren hebben een relatie m.b.t. het gedrag van de persoon.
4. De student kan de effecten van cultuur op onze kijk op de persoonlijkheid beschrijven.
Crossculturele psychologen hebben ontdekt dat de aannamen die mensen doen over persoonlijkheid
en gedrag in verschillende culturen sterk variëren, vooral afhankelijk van de vraag of de cultuur de
nadruk legt op individualisme of collectivisme. Mensen in individualistische culturen zijn vatbaarder
voor de fundamentele attributiefout.
Fundamentele attributiefout (fundamental attribution error, FAE): De neiging om bij het
interpreteren van gedrag van anderen enerzijds een overmatige nadruk te leggen op persoonlijke
, karaktertrekken (de hang naar het dispositionele), terwijl anderzijds de situationele invloeden
worden geminimaliseerd.
Individualisme: Het standpunt dat individuele prestaties en jezelf onderscheiden erg belangrijk zijn.
Deze visie wordt vooral in de westerse wereld aangehangen. (ik kan, ik wil, ik doe)
Collectivisme: Het standpunt dat groepsloyaliteit en het aanzien van de groep belangrijker zijn dan
individuele prestaties. Deze visie is gangbaar in Azië, Afrika, Zuid-Amerika en het Midden-Oosten.
(sociale context)
5. De student kan de verschillen tussen de dimensies van de Big Five ten opzichte van die van
het HEXACO-model benoemen (welke dimensies zijn toegevoegd/ aangepast?).
HEXACO / big six
Integriteit is toegevoegd
1. Extraversie
2. Verdraagzaamheid
3. Emotionaliteit
4. Conscientieusheid
5. Openheid voor ervaringen
6. Integriteit
6. De student kan de betekenis van de dimensie Integriteit van het HEXACO-model toelichten.
Integriteit: De zesde dimensie wordt ‘eerlijkheid’ of ‘integriteit’ genoemd en heeft betrekking op de
mate waarin personen oprecht, rechtvaardig en bescheiden zijn en hebzucht vermijden
MMP1-2: Veelgebruikt instrument voor het in kaart brengen van de persoonlijkheid. Geeft aan hoe
hoog een individu scoort op tien belangrijke klinische trekken. De volledige naam luidt: Minnesota
Multiphasic Personality Inventory.
Betrouwbaarheid: Kenmerk van een psychologische test die de mate aangeeft waarin de
meetresultaten een afspiegeling zijn van de te meten variabele en vrij zijn van de invloed van
toevallige factoren.
Validiteit: Mate waarin een psychologische test meet wat hij geacht wordt te meten.