1. Wat is het doel van een meting?
a. Het bepalen van de grootte van een fysische grootheid
2. Wat is het resultaat van een meting?
a. Een numerieke waarde die aangeeft hoe een grootheid zich verhoudt tot een
bepaalde standaard of eenheid
3. Hoe noteert men een meetresultaat?
a. Met het SI-eenheden-stelsel
4. Wat geeft het resultaat van een meting weer?
a. De waarde van een bepaald object
5. Wat is het verschil tussen een directe/indirecte meting?
a. Bij een directe meting wordt gemeten wat gevraagd wordt. Bij een indirecte meting
wordt iets gemeten dat omgezet kan worden naar het gevraagde. De gemeten
grootheid wordt in een andere fysische grootheid omgezet.
6. Wat is een elektrische transducer?
a. Het onderdeel dat de grootheden omzet in de gewenste grootheid
7. Waarom wordt een computer gebruikt voor het meten?
a. De informatieoverdracht is stabieler
8. Wat is het verschil tussen een analoog en een digitaal signaal?
a. Een analoog signaal is een continu signaal. Het signaal kan dus alle mogelijke
waarden aannemen op elk mogelijk tijdstip. Een digitaal signaal is discreet (niet-
continu). Het kan discreet zijn in grootte en/of tijd
9. Benoem de functionele componenten van een meetsysteem. Leg van elk component de
functie uit en noem een voorbeeld.
a. Sensor; meten van de waarde, temperatuur
b. Spanningsdeler; vergelijkt het signaal met U ref
c. AD-converter; omzetten van het signaal
d. Computer; opslaan van gegevens
e. Beeldscherm; weergeven van gegevens
10. Een meetsysteem kan onderdeel uitmaken van een regelsysteem. Maak dit duidelijk middels
een voorbeeld.
a. Bijvoorbeeld een thermostaat. Deze meet de temperatuur van een ruimte en
gebruikt deze gegevens om de temperatuur bij te stellen (regelsysteem).
11. Waarom wordt een stroomdiagram gebruikt?
a. Dit geeft een duidelijk overzicht van de onderdelen van een meetsysteem en in
welke volgorde ze aan bod komen
Hoofdstuk 2
12. Wat bepaalt men met behulp van de Fourier-analyse?
a. De totale frequentie van een signaal
13. Geef de wiskundige uitdrukking van de Fourierreeks. Leg in worden uit wat deze reeks
voorstelt.
a. 𝑦(𝑡) = 𝑎0 + 𝑎1 𝑐𝑜𝑠( 𝜔𝑡) + 𝑎2 𝑐𝑜𝑠( 2𝜔𝑡) + 𝑎3 𝑐𝑜𝑠( 3𝜔𝑡)+… +𝑏1 𝑠𝑖𝑛( 𝜔𝑡) + 𝑏2 𝑠𝑖𝑛( 2𝜔𝑡) + 𝑏3
𝑠𝑖𝑛( 3𝜔𝑡)+…
, b. Het constante deel wordt gegeven door 𝑎0 en is gelijk aan het gemiddelde van het
signaal. Het fluctuerende deel wordt gegeven door de afzonderlijke sinus- en
cosinusfuncties. a en b zijn de Fouriercoëfficiënten. a0 beschrijft de gemiddelde
waarde van het signaal en voor alle waarden met n > 0 geldt dat de
Fouriercoëfficiënten an en bn de amplitude oftewel de bijdrage van respectievelijk de
cos en sin functies weergeven.
14. Wat is het verschil tussen de grondharmonische en n-de orde hogere harmonische van de
Fourierreeks?
a. De n-de orde hogere harmonische heeft een n keer zo grote frequentie en n keer zo
kleinere amplitude
15. Wat is de grondfrequentie van een Fourierreeks en hoe wordt deze berekend?
a. De kleinste (hoek)frequentie in de reeks
2π
b. ω=
T
16. Wat is de betekenis van a0, an en bn?
a. a0; de gemiddelde waarde van het signaal
b. an; amplitude van cos(nωt)
c. bn; amplitude van sin(nωt)
17. Wat is het verschil tussen de coëfficiënten a n, bn cn en |cn|?
a. a en b gaat over de amplitude van de golf, c gaat over de amplitude- of
vermogensspectrum
18. Wat geeft het amplitude- en vermogensspectrum van een signaal weer? Wat is het verschil?
a. Het laat de totale sterkte zien, waarmee een bepaalde frequentie in een signaal
aanwezig is.
b. In het amplitudespectrum kunnen alleen discrete frequenties worden verwacht
19. Wat is het verschil tussen het amplitude- en vermogensspectrum van een periodiek signaal
en niet-periodiek signaal? Verklaar waarom dit zo is.
a. De Fourieranalyse van een periodiek signaal leidt altijd tot een lijnenspectrum in
tegenstelling tot niet-periodieke signalen.
20. Noem een aantal toepassingen van de Fourieranalyse.
a. Bepalen van de hartslagfrequentie (ECG) of EMG
Hoofdstuk 3
21. Wat is het verschil tussen x(t) en x[n]?
a. X(t) is het analoge signaal
b. X[n] is de getallenreeks van het digitale signaal
22. Wat zijn de gevolgen van het digitaliseren van een analoog signaal middels een ADC?
a. De grootte van het analoge signaal wordt met tussenpozen bepaald. Het digitale
signaal is dus op een beperkt aantal tijdstippen bekend.
23. Wat is aliasing?
a. Het bepalen van de juiste frequentie van het digitale signaal. Er zijn meerdere
frequenties waarbij de lijn door alle datapunten gaat.
24. Geef de formule die de alias-frequenties van een digitaal signaal berekent en leg uit hoe men
de frequenties berekent
a. f alias ,n ± =n × f s ± f analoog
25. Wat is de Nyquist-frequentie?
a. De laagste vouwfrequentie
26. Welk selectiecriterium past men toe om de frequentie van het analoge signaal te vinden?
a. De sinus met de laagste frequentie die door de punten kan worden getekend
27. Wat betekent het theorema van Shannon?
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper sophiem02. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €3,49. Je zit daarna nergens aan vast.