SAMENVATTING MEDISCHE KENNIS
PERIODE 1.1
ANATOMIE & FYSIOLOGIE
Weet je de definitie van anatomie & fysiologie + wat functionele anatomie inhoudt
Anatomie gaat over de bouw van het lichaam. Fysiologie gaat over de functies
van het levende lichaam.
Anatomie en fysiologie worden vaak gezien als één vakgebied omdat bouw en
functie van (delen van) het menselijk lichaam onlosmakelijk met elkaar zijn
verbonden. De combinatie van beide vakgebieden noem je functionele anatomie.
Functionele anatomie behandelt de bouw van het menselijk lichaam in
directe relatie met de lichaamsfuncties.
Anatomie (betekent ontleden) => Vakgebied waarin men zich bezighoudt met de
structuur, functie en ontwikkeling van de cellen, weefsels en organen waaruit het
menselijk lichaam is samengesteld.
o Macroscopische anatomie => Worden kenmerken onderzocht die met
het blote oog zichtbaar zijn
o Microscopische anatomie => Worden structuren onderzocht die niet
zonder vergroting zichtbaar zijn
Fysiologie => De wetenschap die zich bezighoudt met de normale
levensverrichtingen van levende organismen en hun organen. Alle fysiologische
functies worden door anatomische structuren uitgevoerd
Ken je een aantal veelgebruikte onderzoeksmethoden die anatomische en
fysiologische kennis van het menselijk lichaam opleveren
Onderzoeksmethoden
Inspectie = observeer je systematisch de buitenkant van het lichaam
Palpatie = tast je met de handen en vingers het lichaamsoppervlak op
zo’n manier af dat je iets te weten komt over dieper gelegen structuren
Percussie = klop je aan de buitenkant op een deel van het lichaam om uit
de hoogte van de toon een indruk te krijgen van toestand van het
onderliggende weefsel
Auscultatie = luister je met een stethoscoop naar geluiden die door het
lichaam geproduceerd worden
Laboratoriumonderzoek = worden weefsels en vloeistoffen, zoals bloed,
speeksel, urine onderzocht
Röntgenstraling = opnamen maken van botten in het lichaam. De
kalkhoudende botten absorberen de straling niet in tegenstelling tot de
omringende zachtere weefsels
Computertomografie = wordt ook röntgenstraling toegepast. Hierbij
kunnen ook zachtere weefsels zichtbaar worden gemaakt.
Angiografie = kan men afwijkingen in de hartholten en inde bloedvaten
opsporen.
Magnetic resconance imaging (MRI) = wordt de te onderzoeken
persoon in een tunnel geschoven die een zeer sterke magneet bevat,
waarmee de waterstofatoomkernen in het lichaam gemagnetiseerd
worden.
Echografie of echoscopie = is beeldvormend onderzoek met behulp van
ultrageluidstrillingen. Hierbij worden via een sonde hoogfrequentie
geluidsgolven het lichaam ingezonden. De golven worden door de organen
en weefselstructuren weerkaatst en vervolgens geregistreerd.
, Doppleonderzoek =wordt ook gebruikgemaakt van hoogfrequentie
geluidsgolven. Hiermee kunnen vooral de stroomrichting en
stroomsnelheid van het bloed in de bloedbaan geregistreerd worden
Endoscopie = is verzamelnaam voor alle onderzoeken waarbij
gebruik wordt gemaakt van een optische sonde. Dit is een flexibele
staaf voorzien van een minicamera
De vijf organisatieniveaus van het lichaam zijn, van klein naar groot:
cellen → weefsels → organen → orgaanstelsels → mens.
Heb je inzicht in de reductieniveaus en organisatieniveaus binnen de anatomie en
fysiologie
De organisatieniveaus van het lichaam
Mens: levend organisme door samenwerkende orgaanstelsels >
orgaanstelsels: opgebouwd uit organen en vervullen één of meerdere
afzonderlijk te beschouwen taken in het organisme > organen: opgebouwd uit
weefsels > weefsels: opgebouwd uit cellen met dezelfde functie en bouw >
cellen: kleinste bouwstenen en functionele stofwisselingseenheden van het
lichaam
Reduceren => tot een minder gecompliceerd niveau terugbrengen. Dus op een
kleinere schaal brengen
Begrijp je dat het reductieniveau van orgaanstelsels ook zijn beperkingen heeft
Om alle stofwisselingsprocessen goed te kunnen uitvoeren moet elke cel
omgeven zijn door waterige omgeving -> alle organismen bestaan uit grootste
gedeelte water
O 5 liter bloed <> ververst 12 liter weefselvocht <> ververst 25 liter celvocht
Het menselijk lichaam bestaat voor ongeveer 60% uit water (bij een mens van 70
kg is dat 42 liter). Hierbij is de verdeling:
o 25 liter in de cellen (intracellulair)
o 12 liter in het interstitieel vocht en lymfe
o 5 liter in het bloed
Lichaamscellen kunnen alleen goed functioneren als hun directe omgeving, de
interstitiële vloeistof tijdig ververst wordt, dit gebeurt met het transportsysteem
= het circulatiestelsel -> een buizensysteem waarin een waterige vloeistof zit.
Deze vloeistof, het bloed, transporteert gassen, voedingstoffen en afvalstoffen.
Het zorgt voor de bloedsomloop
Spijsverteringsstelsel -> bestaat uit het spijsverteringskanaal,
spijsverteringsklieren, spijsverteringorganen. Het spijsverteringkanaal is een
holle buis die bij de mond begint en de anus eindigt. De holte ban de buis
(lumen) behoort tot de het uitwendige milieu. Spijsverteringsstelsel neemt
voedingstoffen uit het uitwindig milieu en maakt geschikt voor overdracht aan
het bloed
Het bloed moet zo snel mogelijk ook gezuiverd worden van de (vaak) giftige
stoffen. Nieren zijn een essentiële delen van het urinewegstelsel -> vervoert
veelt afvalstoffen opgelost in water naar het uitwendig milieu af
Meeste energie in het lichaam wordt geleverd door aerobe dissimilatie
(verbranding) van energierijke stoffen in het lichaam => celademhaling =
wordt zuurstof verbruikt en ontstaat afvalgaskoolstofdioxide. Het
,ademhaling stelsel maakt gaswisseling tussen het uitwendige en
inwendige milieu mogelijk.
Huid is de grenslaag die in direct contact staat met de buitenwereld en
beschermt tegen uitdroging, hitte en kou, mechanische krachten en tegen
schadelijke inwerking van chemische stoffen.
Er zijn verschillende reductieniveaus te onderscheiden => Ze komen overeen
met bepaalde organisatieniveaus in het lichaam.
Regulatie van de vegetatieve functies
Vegetatieve integratie: de vijf vegetatieve orgaanstelsels werken intensief
samen
Bij eencellige organismen bestuurt de celkern de levensprocessen en is de
besturingsafstand klein
Bij meercellige organismen moeten de vijf vegetatieve orgaanstelsels hun
werking nauwkeurig op elkaar afgestemd hebben: integratie
De vegetatieve integratie wordt verzorgd door:
Het hormonale stelsel
Het vegetatieve zenuwstelsel
De vegetatieve sensoriek
De vegetatieve motoriek
Hormonale stelsel => bestaat uit hormonen en hormoonklieren
Hormonen = chemische regelstoffen die door kliercellen worden gemaakt en via
het circulatiestelsel de te reguleren organen bereiken
De werking is langzaam en de werkzaamheid van hormonen kan langere tijd
aanhouden
Vegetatieve zenuwstelsel => is een deel van het zenuwstelsel dat, met behulp
van impulsen, de vegetatieve functies beïnvloedt en regelt
o De werking is heel snel, maar duurt kort
o Het bestaat uit een orthosympathisch en parasympatisch deel die in hun
werking heel nauwkeurig op elkaar zijn afgestemd
Vegetatieve sensoriek
De sensoren (zintuigen) zorgen ervoor dat de regelende stelsels
geïnformeerd worden over wat er in de vegetatieve orgaanstelsels gebeurt
Het totaal van vegetatieve sensoren noem je de vegetatieve sensoriek
De sensoren registreren elke verandering in het inwendige milieu en geven deze
informatie door aan het vegetatieve zenuwstelsel > het vegetatieve zenuwstelsel
verwerkt de informatie > het vegetatieve zenuwstelsel reageert door impulsen te
sturen naar organen die moeten zorgen voor een juiste aanpassing aan de
gevraagde situatie
Regulatie van de animale functies -> De animale functies zorgen ervoor dat je
kunt reageren op wat er in de buitenwereld gebeurt. De samenwerking die hierbij
optreedt noem je animale integratie
Animale sensoriek -> Voor het uitvoeren van de animale functies heb je
informatie over de omgeving nodig. Die krijg je via het animale deel van het
, sensorisch stelsel, waarmee je de omgeving waar kunt nemen -> De
waarnemingen gebeuren vooral met de vijf zintuigen: de neus, de tong, de ogen,
de oren en de huid
Animale zenuwstelsel => De informatie vanuit de zintuigen wordt via zenuwen
naar het animale zenuwstelsel (willekeurig zenuwstelsel) getransporteerd. Hier
wordt de informatie verwerkt en word je je bewust van wat er zich om je heen
afspeelt. Het animale zenuwstelsel omvat alle delen van het zenuwstelsel die bij
de animale sensoriek en motoriek zijn betrokken, waarbij de grote hersenen de
grootste rol spelen
Motorisch stelsel => Vanuit het animale zenuwstelsel wordt het motorisch stelsel
aangestuurd om te kunnen reageren op uitwendige omstandigheden. Tot het
motorisch stelsel behoren de skeletspieren, het skelet en de gewrichten
Voortplanting => Het voortplantingsstelsel stelt de mens in staat om door
geslachtelijke voortplanting nakomelingen te krijgen zodat de soort in stand blijft
Weet je wat bedoeld wordt met het inwendige en uitwendige milieu van het
menselijk lichaam
Uitwendig milieu -> is de buitenwereld, de omgeving buiten het lichaam, maar
ook holten die met de buitenwereld in contact staan
Inwendig milieu -> behoren de het weefselvocht ofwel interstitiële vloeistof
rondom de weefselcellen als ook het bloed en de lymfe
Weet je wat homeostase betekent
Homeostase = Homeostase is het constant houden van factoren die het
inwendige milieu bepalen, zoals;
o Vochtgehalte
o Zuurstofgehalte
o Koolstofdioxidegehalte
o Hoeveelheid voedingsstoffen
o Hoeveelheid afvalstoffen
o Zoutgehalte.
o Temperatuur (37 C)
o Zuurgraad van het bloed en het lichaamsvocht (ph=7,4)
Ken je de basisfuncties van de tien orgaanstelsels in het menselijk lichaam
- Circulatiestelsel (hart en bloedvatenstelsel) transporteert bloed met
daarin bloedcellen, plasma-eiwitten, hormonen, zouten, bloedgassen,
voedingstoffen en afvalstoffen
- Circulatiestelsel (lymfevatenstelsel en lymfoïde weefsels)
transporteert lymfe met daarin voedingsstoffen, kleine plasma- eiwitten,
witte bloedcellen, zouten en bloedgassen. Ondersteunt de werking van het
bloedvatenstelsel. Zorgt voor de immuniteit van het lichaam
- Spijsverteringsstelsel; bewerkt het opgegeten voedsel. Zorgt voor
opname van voedingstoffen in het bloed. Verwerkt de in het bloed
opgenomen voedingstoffen (spijsverteringskanaal, spijsverteringsklieren)
- Urinewegstelsel; verwijdert afvalstoffen en overtollige stoffen uit het
lichaam (nieren en urinewegen)
- Ademhalingsstelsel; verwerkt de gaswisseling tussen het uitwendige en
inwendige milieu (luchtwegen, longen)
- Huid; beschermt het lichaam tegen gevaren vanuit het uitwendige milieu
en reguleert de lichaamswarmte (epidermis, dermis, subcutis)