AFP3 – alle lessen spijsvertering en urinewegstelsel
Les 1 – Anatomie en fysiologie van het spijsverteringsstelsel
1. legt uit waar het spijsverteringsstelsel is opgebouwd en welke accessoire
organen hierbij betrokken zijn.
Het spijsverteringsstelsel levert de brandstof waardoor alle lichaamscellen kunnen blijven
functioneren, plus de bouwstoffen die nodig zijn voor celgroei en -herstel.
Het spijsverteringsstelsel bestaat uit een gespierde buis, het spijsverteringskanaal en uit
accessoire organen; zoals de gebitselementen, de tong, de speekselklieren, de galblaas, de
lever en de pancreas.
Spijsverteringskanaal gastro-intestinale
Begint bij de mondholte en loopt via de farynx (keelholte), oesofagus (slokdarm), maag,
dunne darm en dikke darm waarna het eindigt bij het rectum en de anus.
De bouw van het spijsverteringskanaal
Het spijsverteringskanaal bestaat uit vier grote lagen: de mucosa, de submucosa, de
muscularis externa en de serosa
De mucosa (binnenbekleding)
Is een voorbeeld van een slijmvlies. Deze bestaat uit een slijmvlies (een buitenste laag
van dekweefsel die door klierproducten wordt bevochtigd) en een onderliggende laag
van los bindweefsel, de lamina propria. Langs het grootste deel van het
spijsverteringskanaal ligt de mucosa in plooien (plicae circulares), waardoor een
groter oppervlak beschikbaar is voor de opname van voedingsstoffen en waardoor de
darm na een grote maaltijd kan uitzetten. In de dunne darm vormt de mucosa
vingervormige uitstulpingen, de zogenoemde darmvlokken of villi (villus, ruig haar),
waardoor het oppervlak voor opname nog verder wordt vergroot. De mondholte,
farynx, oesofagus en anus, waar de mechanische belasting groter is, zijn met gelaagd
plaveiselepitheel bekleed. Het overige deel van het spijsverteringskanaal is met
enkelvoudig cilinderepitheel bekleed, dat vaak verschillende typen kliercellen bevat.
Buizen die op het dekweefseloppervlak uitmonden, vervoeren de klierproducten van
klieren in de lamina propria, in de omringende submucosa of in de accessoire klieren.
In de meeste delen van het spijsverteringskanaal bevat het buitenste gedeelte van de
mucosa een smalle strook glad spierweefsel en elastische vezels. Door contracties
van deze laag, de muscularis muxosae, worden de darmplooien en -vlokken
bewogen.
De submucosa (tweede laag van los bindweefsel)
Ligt onmiddellijk onder de muscularis mucosa. Deze laag bevat niet alleen grote
bloedvaten en lymfevaten, maar ook een netwerk van zenuwvezels, sensibele
neuronen en parasympatische motorische neuronen. Dit zenuwweefsel, de
meissnerplexus, is betrokken bij het reguleren en coördineren van samentrekkingen
van het gladde spierweefsel en bij het reguleren van de klierproductie van de
spijsverteringsklieren.
, De muscularis externa
De muscularis externa is een laag van gladde spiercellen die verdeeld is in een
binnenste laag van kringspieren en een buitenste laag van lengtespieren (zie figuur
16-20). Door contracties van deze lagen in verschillende combinaties worden stoffen
gemengd en door het spijsverteringskanaal voortgestuwd. Beide werkingen worden
voornamelijk gereguleerd door de plexus mycnteticus, (mys, spier + enteron, darm),
die tussen de kringspieren en de lengtespieren in ligt. Deze plexus bevat
parasympathische ganglia, sensorische neuronen, interneuronen en sympathische
postganglionaire vezels. Door parasympathische prikkeling wordt de spiertonus en -
activiteit verhoogd, terwijl deze spieren door sympathische prikkeling worden
geremd, waardoor ze zich ontspannen.
De serosa
De serosa, een sereus membraan, bedekt de muscularis externa langs het grootste
deel van het spijsverteringskanaal in de buikholte. Dit viscerale peritoneum loopt
door in het pariëtale peritoneum, dat het binnenste oppervlak van de lichaamswand
bekleedt, zie pagina 132. In sommige gebieden in de buikholte zijn delen van het
spijsverteringskanaal opgehangen aan mesenteria, dubbele lagen sereuze membraan
die uit het pariëtale peritoneum en het viscerale peritoneum bestaan. Het losse
bindweefsel dat tussen de dekweefseloppervlakken van de mesenteria ligt, biedt een
plaats voor de bloedvaten, zenuwen en lymfevaten die met het spijsverteringskanaal
zijn verbonden. De mesenteria houden de aangehechte organen op hun plaats en
voorkomen dat de darmen tijdens de bewegingen van de spijsvertering, of bij
plotselinge veranderingen van de lichaamshouding in de war raken.
Er ligt geen serosa over de muscularis externa van de mondholte, farynx, oesofagus
en endeldarm. In plaats daarvan is de muscularis externa omgeven door een dicht
netwerk van collagene vezels waarmee deze delen van het spijsverteringskanaal
stevig aan de aangrenzende structuren Zijn bevestigd. Deze vezelige buitenlaag
wordt een adventitia genoemd.
KLINISCHE AANTEKENING - Ascites
Het buikvlies vormt voortdurend peritoneale vloeistof om de wrijving tussen de
aangrenzende pariëtale en viscerale oppervlakken te beperken. Hoewel dagelijks circa zeven
liter vloeistof wordt afgegeven en wordt teruggeresorbeerd, is het volume in de buikholte op
elk willekeurig ogenblik zeer klein. Door verschillende aandoeningen, zoals
leveraandoeningen, nieraandoeningen en hartfalen, kan zich meer vloeistof naar de
buikholte verplaatsen. De resulterende vloeistofophoping vormt een kenmerkende zwelling
van de buikholte die ascites wordt genoemd. De vervorming van inwendige organen door de
opgehoopte vloeistof kan leiden tot symptomen als brandend maagzuur,
spijsverteringsstoornissen en pijn in de onderrug.
De verplaatsing van de spijsbrij
Zoals al eerder is vermeld, bestaan de spierlagen van het spijsverteringskanaal uit glad
spierweefsel, zie pagina 252. Autonome spiercellen in het gladde spierweefsel van het
spijsverteringskanaal veroorzaken contractiegolven; deze leiden tot ritmische cycli van
activiteit. De gecoördineerde samentrekkingen in de wanden van het spijsverteringskanaal
spelen een belangrijke rol bij twee processen: peristaltiek (peri, rond + stalsis, vernauwing),
de verplaatsing van materiaal door het spijsverteringskanaal, en segmentatiebewegingen,
waarbij de stoffen mechanisch worden gemengd. De muscularis externa stuwt materiaal van
,het ene deel van het spijsverteringskanaal naar een ander deel door middel van peristaltiek,
golven van spiercontracties die zich door het gehele spijsverteringskanaal verplaatsen (figuur
16-30). Tijdens een peristaltische beweging contraheren de kringspieren eerst achter de
inhoud van het verteringskanaal. Daarna trekken de lengtespieren zich samen, waardoor
aangrenzende segmenten van het verteringskanaal worden verkort. Een contractiegolf in de
kringspieren duwt het materiaal daarna in de gewenste richting. Gebieden van de dunne
darm ondergaan eveneens segmentatiebewegingen, bewegingen waardoor de voedselbrok
wordt gekneed en verkleind. Als gevolg van deze bewegingen wordt de darminhoud na enige
tijd grondig met de darmsappen gemengd. Doordat de segmentatie bewegingen geen vast
patroon volgen, verplaatsen ze de darminhoud niet in een bepaalde richting.
2. leg uit wat de functies zijn van de verschillende organen van het
spijsverteringsstelsel en de accessoire organen
Spijsverteringsfuncties zijn: opname van voedsel en dranken, mechanische verwerking,
vertering, sap afscheiding, opname en uitscheiding.
Onderdelen van het spijsverteringskanaal
Mondholte, gebitselementen, tong: Mechanische bewerking, bevochtiging, mengen
met speeksel
De mond komt uit in de mondholte, een deel van het spijsverteringskanaal waar het
voedsel binnenkomt. De mondholte is bekleed met een slijmvlies, dat meer uit
gelaagd plaveiselepitheel bestaat. De holte (l) betast en onderzoekt voedsel voordat
h wordt ingeslikt; (2) verwerkt materiaal mechanisch door de werking van de
gebitselementen, de tong en de oppervlakken van het gehemelte; (3) bevochtigt
materiaal door dit met slijm en klierproducten van de speekselklieren te mengen; en
(4) begint de vertering van koolhydraten en vetten door middel van enzymen in
speeksel. In figuur 16-40 zijn de grenzen van de mondholte, ofwel de cavitas oris,
aangegeven. De wangen vormen de laterale wanden van dit compartiment, naar
voren lopen ze door in de lippen of labia (enkelvoud labium). Het vestibulum is de
ruimte tussen de wangen of lippen en de gebitselementen. Een roze rand, het
tandvlees of gingiva omgeeft de bases van de gebitselementen. Het tandvlees bedekt
de oppervlakken van de boven- en onderkaak waarin de tanden zijn ingeplant. Het
harde gehemelte (palatum durum) en zachte gehemelte (palatum molle) vormen het
dak van de mondholte; de tong is de belangrijkste structuur op de mondbodem. Het
vrije voorste gedeelte van de tong is met de mondbodem verbonden door een dunne
slijmvliesplooi, het tongriempje (ook wel frenulum linguae genoemd; frenulum,
riempje). De denkbeeldige grens tussen de mondholte en de orofarynx loopt vanaf de
basis van de tong en de omlaag hangende huig of uvula. De uvula voorkomt dat bij
het slikken voedsel in de neusholte (nasofarynx) terechtkomt.
De gespierde tong verplaatst het voedsel in de mond en wordt soms gebruikt om
voedsel (zoals ijs) naar de mondholte te brengen. De primaire functies van de tong
zijn (1) mechanische bewerking door samendrukken, aflikken en vervormen; (2)
bewerking van voedsel als hulpmiddel bij het kauwen en om het voedsel voor te
bereiden op het slikken; en (3) onderzoek van het voedsel met de tast-, temperatuur-
en smaakzintuigen. Het grootste deel van de tong ligt in de mondholte, maar de basis
van de tong loopt in de orofarynx door. Een paar opvallende laterale verdikkingen
, aan de basis van de tong markeren de plaats van de tongamandelen, lymfeknopen
die infecties helpen bestrijden. Zie pagina 566.
Gebitselementen: Bewegingen van de tong zijn belangrijk om het voedsel langs de
tegen elkaar liggende oppervlakken van de kiezen te verplaatsen. Deze
oppervlakken zorgen voor het kauwen of de masticatie van het voedsel. Door het
kauwen worden taaie bindweefsels in vlees en plantenvezels in plantaardig voedsel
afgebroken en wordt de spijsbrij met speeksel verzadigd. In figuur 16-60 zijn de
onderdelen van een kies weergegeven. De hals van de kies markeert de grens
tussen de wortel en de kroon. De kroon is bedekt met een laag glazuur, dat een
kristallijne vorm van calciumfosfaat bevat, de hardste stof die door levende
organismen wordt gevormd. Voldoende calcium, fosfaten en vitamine in de voeding
tijdens de jeugd zijn belangrijk om een goed glazuur te vormen en om dit bestand te
maken tegen afbraak. Het grootste deel van alle gebitselementen bestaat uit
dentine, een gemineraliseerde matrix die met die van been is te vergelijken. Dentine
verschilt van beenweefsel doordat dentine geen cellen bevat. Vanuit cellen in de
centrale pulpaholte lopen echter wel cytoplasma-uitlopers in de dentine door. De
pulpaholte bevat bloedvaten en zenuwen in een tot vier kleine wortelkanalen aan
de wortel (basis) van het gebitselemenl De wortel rust in een benige holte of
tandkas, ook wel alveolus (holle ruimte) genoemd. Vanuit de dentine van de wortel
lopen de collagene vezels van het periodontale ligament (peri, rond + odonto, tand)
door naar het omringende bot. Een laag cement bedekt de dentine van de wortel,
biedt bescherming en hecht het periodontale ligament stevig vast. Cement lijkt wat
structuur betreft op beenweefsel, maar het is zachter en er vindt geen
remodellering plaats. Waar het gebitselement in het oppervlak van het tandvlees
rust, hechten dekweefselcellen de gebitselementen stevig vast, waardoor wordt
voorkomen dat bacteriën toegang krijgen tot het kwetsbare cement van de wortel.
Typen gebitselementen
In figuur 16-6ce is een volwassen gebit afgebeeld. Elk van de vier typen
gebitselementen heeft een specifiek functie. Snijtanden (dentes incisivi), mesvormige
tanden aan de voorzijde van de mond, zijn nuttig voor het afbijten van voedsel,
bijvoorbeeld wanneer we een stukje van een wortel afbijten. Hoektanden (dentes
cuspidati) of dentes canines zijn kegelvormig en hebben een scherpe rand en een
puntig uiteinde. Ze worden gebruikt om voedsel af te scheuren. Als we een taai stukje
bleekselderij willen afbijten, kunnen we met onze snijtanden een zwak plekje in de
stengel maken en het stukje daarna met onze hoektanden afscheuren. Valse kiezen
of premolaren en ware kiezen of molaren hebben een afgevlakte kroon met
opvallende randen. Ze worden gebruikt om het voedsel te pletten en fijn te malen.
We kunnen noten of stukjes „vlees naar onze valse en ware kiezen schuiven om ze
stuk te bijten.
Wisselen
Tijdens de ontwikkeling ontstaan twee groepen gebitselementen. De eerste tanden
en kiezen die verschijnen, Vormen het melkgebit, ook wel primaire gebit of dentes
decidui genoemd. De meeste kinderen hebben twintig melktanden en -kiezen (figuur
16-6b•). Deze gebitselementen worden later door het blijvende gebit vervangen