Week 7 AMV Begeleidende Vragen Samenvatting Lit
Geen wonder, zeggen sommige sociologen, want ‘modernisering’ leidt onvermijdelijk tot
‘secularisatie’. Maar als je verder kijkt dan je neus lang is, is die ontwikkeling allesbehalve evident: in
veel landen ter wereld heeft godsdienst de afgelopen decennia juist een prominentere plaats gekregen.
Zijn dat slechts de laatste stuiptrekkingen van een stervend verschijnsel? Of moeten we onze
opvattingen over ‘moderniteit’, ‘religie’ en verband tussen die twee herzien? Over zulke vragen gaat
het deze week.
In vergelijking met een eeuw geleden gaan Nederlanders – en andere West-Europeanen – veel minder
vaak naar de kerk of een dergelijk ‘bedehuis’.
Furseth, I., & Repstad, P. (2006). An Introduction to the Sociology of Religion: Classical and
Contemporary Perspectives [pp. 15-28: ‘Chapter 2 – Religion as a phenomenon: Definitions and dimensions’].
Farnham: Ashgate.
¶ Bij ‘religie’ kan vrijwel iedereen zich wel iets voorstellen – en dat geldt nog sterker voor het Nederlandse
woord ‘godsdienst’ – maar wat verstaat men eronder in de sociale wetenschappen? De auteurs van deze
inleiding tot de godsdienstsociologie laten zien dat de meningsverschillen daarover in de loop van de twintigste
eeuw alleen maar groter werden – onder andere doordat het steeds minder vanzelfsprekend werd om uit te gaan
van één bepaalde vorm van religie. Van de vele namen die in dit hoofdstuk voorkomen, hoeft u – naast Durkheim
en Weber – alleen Tylor, Malinowski, Berger, Luckmann, Wittgenstein en Stark & Glock te onthouden. Let op de
door Furseth en Repstad genoemde voor- en nadelen van verschillende soorten definities, én op het alternatief
voor de zoektocht naar het ‘wezen’ van religie: het onderscheiden van verschillende dimensies ervan.
- Sociologen kijken naar hoe geschikt de definitie is voor het ontleden van de karakteristieke
kenmerken van, in dit geval, religie.
- De manier waarop we religie definiëren heeft invloed op het publieke beleid en regelgeving
van een land.
Substantieve definitie van religie karakteristieken van de inhoud van het geloof: het geloof in
bovennatuurlijke fenomenen, dat wat we niet kunnen ervaren met onze zintuigen of intellectueel
kunnen begrijpen. Wat religie is.
- Vaak gaat deze definitie ook over het streven van het geloof.
- Durkheim vond de distinctie tussen het natuurlijke en het bovennatuurlijke een westerse
distinctie en dus etnocentrisch.
- Supra-empirisch een cultuur waar de dagelijkse ervaring gevuld wordt door
bovennatuurlijke krachten
- Vaak gaat deze definitie ook over het concept van het heilige als kern van de religie
- Woorden als quasi-religie, pseudo-religie en semi-religie hebben een negatieve bias: taal en
waarden zijn vaak verstrengeld en hebben invloed op het begrip van de definitie
Functionele definitie van religie het gebruik of effect van de religie op individuen en/of op de
samenleving. Wat religie doet.
- Vaak gaat deze definitie over religie als menselijk poging om betekenis en identiteit te
creëren.
- Berger Geïnstitutionaliseerde vormen van kerk-gerelateerde religie
- Yinger Een formatie van de heilige kosmos
- Religie gekoppeld aan functies zoals betekenis, moed en empowerment
Bredere definities stimuleren de studie van religie, ook in contexten die niet per se gezien worden als
religieus (denk aan sport). Een nadeel is dat een brede definitie wel wetenschappelijk van karakter
, moet blijven en dat er wel een duidelijk verschil moet blijven bestaan tussen wat religieus is en wat
niet.
Moderne wetenschappelijke theorieën beschouwen religie vaak als sociale en contextuele constructies.
Weber wou niet de essentie van religie vinden maar wou de condities voor en de effecten van een
specifiek type sociale interactie bestuderen.
Weber Om religie te definiëren, om te zeggen wat is, is niet mogelijk bij het begin van een
presentatie als dit. Je kunt proberen iets te definiëren, als dit überhaupt mogelijk is, maar pas echt
conclusies trekken, en dus definities opstellen, aan het einde van een studie.
Het formuleren van een universele definitie is modernistisch en autoritair. Echter om het te bestuderen
moet er een begrip zijn om mee te werken, te vergelijken, te bestuderen.
Wittgenstein There are numerous forms of sport, and it is difficult to find a definition that will
include all of them. The element that all sport activities share is not a set of common characteristics,
but a ‘family likeness’’, which enables us to recognize them as sports. The analogy is that we are able
to recognize some family features in each member of a family even if every member does not share all
features. In this way, the significance often attached to the development of precise definitions is
diffused. We may use them and discuss them, all the time knowing that we will, most likely, never
reach an authoritative and uncontroversial definition, in sports, in family or in religion.
Dimensies van religie
Smart 6 dimensies, waarvan drie gebaseerd op het para-historische: dogmatische dimensie,
mythologische dimensie en de ethische dimensie. Dan, drie historische dimensies: rituele dimensie,
experimentele dimensie en de sociale dimensie.
Stark & Glock 5 dimensies: het geloof dimensie (ideeën), religieuze dimensie (ritueel en
toewijding), de ervaring dimensie (subjectieve ervaring), de kennis dimensie (de kennis over je religie)
en de consequentere dimensie (het effect dat religie heeft op je dagelijks leven).
Een socioloog behoort bij de analyse van religie de focus niet alleen te leggen op formele organisaties
maar ook informele sociale variaties ervan.
Een socioloog interpreteert religie vaak anders dan ‘de normale mens’
Een socioloog beweegt zich tussen een accurate beschrijving van het begrip van de mensheid en het
wetenschappelijke.
Een socioloog kijkt kritisch namens de maatschappij en geschiedenis
De socioloog kijkt naar de sociale constructies, metaforen en discours die de ervaring van de mensheid
beïnvloed, en hoe deze worden gecommuniceerd.
Furseth & Repstad geven geen conclusie. Hun hoop is dat ze de verschillende concepten en definities
hebben gedomenstreerd en hoe vruchtbaar deze zijn wanneer ze kritisch bekeken worden in plaats van
ondergeschikte acceptatie.
Ruthven, M. (2007/2004). Fundamentalism: A Very Short Introduction. 2nd edition [pp. 24-39: ‘Ch. 2 –
The Scandal of Difference’]. Oxford: OUP. ¶ De term ‘fundamentalist’ werd ongeveer een eeuw geleden
gemunt, ter aanduiding van Amerikaanse protestanten die zich verzetten tegen de opkomst van ‘modernistische’
opvattingen binnen hun eigen kerkgenootschappen en tegen (andere vormen van) seculiere cultuur. De term
kreeg een bredere toepassing vanaf de Iraanse Revolutie (1978-79) en vandaag de dag wordt hij nogal eens
gebruikt als een scheldwoord voor gelovigen die niet ‘verlicht’ of ‘vrijzinnig’ genoeg zouden zijn. Toch is the F-
word, zoals Ruthven het noemt, wetenschappelijk bruikbaar, want het vestigt de aandacht op het bestaan van
militante (maar lang niet altijd gewelddadige!) gelovigen die weigeren zich neer te leggen bij de marginalisering