Samenvatting MBB1 – periode een
Algemene informatie
histologie = weefselleer/wetenschap
cytologie = cel wetenschap
fysiologie = leer der levensverrichtingen
mesenchym = embryonale bindweefselcellen
HC1 H2 Histologische preparaten
coupe = dun plakje weefsel
§1 De paraffine-inbed-procedure
Paraffine = een soort kaarsvet
De stappen:
1. fixeren:
I. zorgen dat het weefsel niet vervormd
II. zorgen dat er geen bacteriën aanwezig zijn
III. het weefsel verstevigen
2. ontkalken (om het makkelijker te kunnen snijden)
I. voorbeeld: tand, ontkalken door middel van mierenzuur → de calcium-zouten
verdwijnen (+- 1 week) (echt alleen bij harde weefsels)
3. dehydreren (want water en paraffine kunnen niet mengen)
I. water wordt vervangen door alcohol (50%, 60%, 70%, 80%, 90%) alcohol wordt
vervangen door xyleen → xyleen wordt vervangen door paraffine (op 58 graden
Celsius en vloeibaar)
4. inbedden
I. het weefselstukje wordt in een bakje met gesmolten paraffine gelegd
II. na stolling van de paraffine is het weefselstukje omsloten en doordrongen door
paraffine. (waar eerst water zat, zit nu paraffine)
5. snijden (+- 10 micrometer dik)
6. opplakken (coupes worden op objectglazen geplakt met eiwitoplossing)
7. hydreren (paraffine rondom en uit het weefsel halen)
I. objectglas in xyleen → objectglas met alcohol-water mengsels (90%, 80%, 70%, 60%,
50%)
8. kleuren
I. het objectglas passeert een aantal cuvetten (glaasjes) waar kleurstof-oplossing in zijn
opgelost.
9. dehydreren (gelijk aan stap 3)
10. insluiten (maakt het preparaat permanent)
I. een druppel Canadabalsem wordt op het preparaat gelegd → dekglas komt er boven
op (voor mechanische invloeden) → dekglas verhardt het insluitmiddel en zit stevig
op het objectglas.
Nadeel: door de ontkalking verdwijnt het glazuur van de elementen.
§2 Kleuring van weefsel
Twee principes:
1
, a. de ionbinding (zoutvorming) → zuur/base, pH
de zure kleurstof eosine (blauwachtig rood) gaat een binding aan met de basische groep (-
NH2) van de eiwitten uit het cytoplasma. Eén aminogroep bindt één eosine molecuul.
rijpende eicel in eierstok, follikel (hematoxyline(base, blauw) eosine
(zuur, rood)
b. de covalente binding van een kleurstof aan een substraat
glycoproteïnen (suiker bevattende eiwitten) gaat binden aan de kleurstof pararosaniline
(rood). Deze binding blijft beter behouden.
← hersenencellen, onsteking in brein (microglia)
alzheimer →
§3 Cryostaat-techniek
Weefselstukje wordt ingevroren en meteen gesneden (in een cyrostaat (kast/kist-vormige ruimte) →
temperatuur wordt naar -20 graden gebracht → coupes worden op object-glaasjes opgevangen →
object-glaasjes worden gekleurd → dehydreren → weefsel insluiten
Voordeel: snelle diagnose (bij een kortdurende kleur methode (HE-kleuring) +- 15 minuten)
Nadeel: kwaliteit van de weefselcoupe niet altijd mooi/goed
Verschil tussen cryostaat-techniek & paraffine: je snijdt veel dikkere plakken en bed het in andere
stoffen in.
§4 Zaag-slijp-techniek
Weefselstukje inbedden in een soort plastic → zaagt plakjes van +- 200 micrometer → met
schuurpapier dunner gemaakt tot +- 50 micrometer dikte → ontwaterd → ingesloten (zonder plastic
te verwijderen)
Voordeel: het glazuur van het element blijft zichtbaar (bij paraffine-methode niet)
HC1 H3 De cel
§1
De cel:
eenheid van bouw → alle levende organismen bestaan uit cellen
eenheid van functie → processen zorgen er samen voor dat de cel in leven blijft
eenheid van groei → mitose
omnipotent: in staat om alle levensverrichtingen zelf uit te voeren (voedselopname, uitscheiding,
etc.). Dit is bij planten. Mensen zijn niet omnipotent, alleen een bevruchte eicel is dat wel.
2
,§2 microscopische opbouw van de cel
celmembraan (bestaat uit lipiden)
o functie: voedselopname, wateropname,
uitscheiding, etc. + bescherming van buiten
cytoplasma
o eiwit bevattende waterige stof, waarin
celorganellen zich bevinden.
endoplasmatisch reticulum (ER)
o functie: in ribosomen (aan de buitenkant van
ER) vindt eiwitsynthese plaats. De RNA komt
vanuit kern.
celkern en ER
o eiwitten gaan van ER → golgi-apparaat
golgi-apparaat
o functie: synthese van polysachariden & glycoproteïnen +
sorteren/inpakken van celproducten in blaasjes die in de cel blijven/of
later worden uitgescheiden.
lysosomen
o functie: opruimen van afvalproducten/bacteriën etc. + afbraak van
eiwitten/vetten/koolhydraten (pacmen)
mitochondriën
o functie: krachtcentrales (glucose → atp). Hoe meer mitochondriën → hoe actiever.
cytosol = vloeistof waar alle organellen zich bevinden
centriolen
nucleus = kern
o kernmembraan = beschermt DNA
o karyoplasma = kernplasma, waarin liggen:
nucleoclus = kernlichaampje
chromatine = chromosomen in interfase (DNA)
Verschil tussen cytoplasma/cytosol:
cytosol= echt de binnen kant waar de organellen tussen liggen,
meer eiwitten.
cytoplasma= meer naar de buitenkant (richting celmembraan).
Alles aan de binnenkant (behalve celkern) van het celmembraan,
cytosol behoort tot het cytoplasma.
Het heeft een andere eiwitsamenstelling en locatie.
‘Cel onderdelen’ Functie
- Celmembraan Bescherming& opname
- Cytoplasma Celinhoud(Vloeistofmet celorganellen, insluitsels,
cytoskeletenkern)
- Endoplasmatischreticulum Eiwitsynthese
- Golgi-apparat Polysaccharidenenglycoproteïnen
- Lysosomen Afbraakenopruimen
- Mitochondriën Energieproductie(ATP)
- Cytosol Onderdeelvan cytoplasmaenorganellenbevindenzichhierin
Kern:
1. Kernmembraan Dubbel, bescherming
2. Karyoplasma Kernlichaampje& Chromatine(DNA)
3
, §3 celbiologie
Cellen hebben voedsel nodig, dit wordt gebruikt voor:
3. Energie-productie
Door middel van dissimilatie (er komt energie vrij). Glucose (koolhydraten) → ATP
4. Bouwstof-productie
Door middel van assimilatie (er is energie nodig) worden nieuwe bouwstoffen gemaakt.
5. Vervaardiging van het product dat typisch is voor de betreffende cel
Synthese van moleculen/slijmstoffen specifiek voor functie (mucosa, eiwitten (enzymen) in
speeksel (amylase))
§4 celcyclus (mitose &
interfase)
Dierlijk organisme kan groeien door:
1. celdeling (mitose)
2. toename cytoplasma-massa
3. toename tussencelsubstantie
Stappen mitose:
1. interfase, een nog niet delende kern
2. profase
3. metafase
4. anafase
5. telofase
in-problemen-met-anna-(aan-de)-telefoon
§5 meiose (reductiedeling)
Meiose gebeurd alleen bij spermacellen en eicellen. Er ontstaan uiteindelijk 4
‘halve cellen’. Eerst zijn er chromosomen 46, dat worden er 92 na de S-fase, na
meiose I heb je 46. Vervolgens volgt de meiose II en heb je 23 chromosomen.
Een spermacel/eicel worden weer 46 na bevruchting.
mitose: 3 = metafase, 4= anafase
HC2 H4 De primaire weefsels
Drie fasen van een embryonale ontwikkeling:
1. de klieving van de bevruchte cel
2. de kiembladvorming
→ eenlagig embryo (blastula) wordt drielagig (kiembladen) embyro (gastrula).
I. ectoderm = buitenste kiemblad
II. mesoderm = middelste kiemblad
III. endoderm = binnenste kiemblad
3. differentiatie → verdere aanleg van organen uit de kiembladen
kiemblad differentiatie
endoderm maag-darmstelsel
(bekleding → endoderm, spieren/bindweefsel → mesoderm,
zenuwcellen → ectoderm)
speekselklieren
lever
longen
4