OPDRACHT INTRODUCTIE OUDHEID
Collegejaar 1, Blok 1, week 1
--------------------------------------------------------------------------------------------
A. Handboekvragen
Vraag 1: “Welke twee systemen zijn er in gebruik om de geschiedenis van het Oude Egypte in te
delen? Hoe zijn ze ontstaan en waarin verschillen ze?”
Antwoord: het systeem van dynastieën en het systeem van rijken
o Dynastieën: dit systeem is ontwikkeld door een Egyptische priester en
geschiedschrijver in de derde eeuw v.Chr. genaamd Manetho. Hij verdeelde de
Egyptische geschiedenis overeenkomstig met welke dynastie(ën) er op een bepaald
moment de macht had(den) voor zover hij kon zien.
o Rijken: dit systeem is ontwikkeld door moderne historici en verdeeld de Egyptische
geschiedenis in drie rijken waarin er voorspoed en politieke eenheid was. Die rijken
werden afgewisseld met perioden van politieke versplintering. Deze rijken zijn het
Oude Rijk (ca. 2600-2150 v.Chr.), het Middenrijk (ca. 2000-1800 v.Chr.) en het
Nieuwe Rijk (ca. 1550-1100 v.Chr.). Er is ook nog een zogenoemde late tijd (ca. 750-
332 v.Chr.) waarin Egypte onderdeel ging uitmaken van overheersers.
Vraag 2: “Welke factoren droegen bij tot continuïteit in de geschiedenis van Mesopotamië en welke
tot discontinuïteit?”
Antwoord:
o Continuïteit:
1. Het aanpassingsvermogen van nieuwe machthebbers stond het voortbestaan van
de culturele traditie toe.
o Discontinuïteit:
1. Verzilting van de landbouwgrond langs de Eufraat en de Tigris zorgde voor meer
verbouwing van gerst in plaats van tarwe.
2. Door de kwetsbare ligging was Mesopotamië relatief makkelijk te veroveren en
kwamen er steeds nieuwe machthebbers aan de macht.
Vraag 3: “Op welke manieren is de religie betrokken bij de economie van Mesopotamië?”
Antwoord: grondbezit was de voornaamste vorm van rijkdom in Mesopotamië, de tempel
was vaak (een van) de grootste grootgrondbezitter(s). Landbouw en veeteelt waren ook de
belangrijkste middelen van bestaan, deze landbouwvormen konden natuurlijk ook bedreven
worden op tempelgrond. Tempelgrond werd geëxploiteerd, verpacht of toegewezen aan
personen in dienst van de tempel. Er waren echter ook gespecialiseerde vaklui actief in
werkplaatsen op tempelgrond.
Vraag 4: “Wat is het verschil tussen henotheïsme en monotheïsme? Welke belangrijke voorbeelden
van deze vormen vinden we in het Oude Nabije Oosten?”
Antwoord: bij henotheïsme (monolatrie) wordt er zoveel vertrouwen aan één god
geschonken dat andere goden verwaarloost worden, het bestaan ervan wordt echter wel
nog erkent. Dit laatste is niet het geval bij monotheïsme, een monotheïst duldt geen verering
van andere goden.
, o Henotheïsme: vroege Israël, sommige Assyrische en Egyptische teksten
o Monotheïsme: de Egyptische farao Achnaton (mogelijk), Israëlieten en Judeeërs die
JHWH aanbeden, aanhangers van het zoroastrisme
B. Begrippen – definieer de volgende begrippen in max. 75 woorden per
begrip
Irrigatielandbouw: een manier om landbouwgrond te voorzien van water die gebruikt werd in
gebieden in het oude Nabije Oosten waar minder dan 250mm regen per jaar viel. Dit kan opgesplitst
worden in natuurlijke irrigatielandbouw (d.m.v. bijvoorbeeld overstromingen) of kunstmatige
irrigatielandbouw (d.m.v. bijvoorbeeld het aanleggen van kanaaltjes). Dit leidde tot een aanzienlijke
hogere opbrengst ten opzichte van regenlandbouw, waarbij de grond natuurlijk met regen
bevochtigd werd.
Knossos: de belangrijkste stad op Kreta na een Myceense expeditie in 1450 v.Chr. die, in tegenstelling
tot vele andere steden op Kreta, gespaard bleef. Opvallend aan Knossos is dat de stad geen muren
had en het paleis veel vredelievende fresco’s bevatte in plaats van fresco’s over krijgsdaden. Het
paleis bevatte ook vele vertrekken en krijgersgraven met veel rijkdom. In 1375 v.Chr. werd Knossos
alsnog verwoest.
Lineair B schrift: een aangepaste versie (Griekse versie) van het Kretenzische Lineair A schrift (wat
gebruikt werd voor de paleisadministratie) dat eerst op het vaste land van Griekenland werd
ingevoerd en later ook het oorspronkelijke Lineair A schrift op Kreta verving.
Schuldgebondene: een persoon die zijn schuld niet kon aflossen en daarom ter beschikking kwam te
staan van zijn schuldeiser. Al werden deze personen in het oude Nabije Oosten ook slaven genoemd
hadden ze wel iets meer rechten en werd hun positie door wetgeving geregeld. Vaak was er een
maximale duur van schuldslavernij maar deze maximale duur werd niet altijd gerespecteerd.
Mycene: een stad op Peloponnesos die het centrum was van een Griekse rijk met vazalstaten in
Griekenland, de Egeïsche Zee en aan de kust van Klein-Azië.
Redistributie-economie: een economie waarin een autocratische staat vraag, aanbod en prijzen
regelt en vaststelt, waarin de vorst al het land bezit en het volk in dorpsgemeenschappen woont,
moet leven van de opbrengst van het land en belasting in natura betaalt wat de staat dan weer
verdeeld onder de rest van het volk.
, Collegejaar 1, Blok 1, Week 2
--------------------------------------------------------------------------------------------
A. Handboekvragen
Vraag 1: “Noem drie belangrijke kenmerken van een Griekse polis. Waarom is de meest gangbare
vertaling van het begrip polis, namelijk ‘stadstaat’ volgens het handboek niet ideaal?”
Antwoord: eerst de kenmerken
o 1: relatief klein grondgebied met een stedelijk administratief centrum waar zich het
centrale heiligdom en de agora bevonden, waar de bestuurders en het volk
vergaderde over besluiten. In deze stad bevond zich ook vaak een versterkte hoogte,
dit noemde men akropolis.
o 2: bestuurt door functionarissen die specifieke taken op zich nemen (bijv.
legerleiding of rechtspraak). Niet iedere polis had dezelfde staatsvorm maar ze
hadden wel bijna allemaal een of andere vorm van verkiezingen. Er was een sterke
nadruk op de adel in de poleis, mensen van adellijke afstamming konden vaak
gemakkelijk bepaalde hoge posities bemachtigen. Deze adel bezat ook vaak veel
grond vanwege familieaanspraken op voorvaderlijke grond en leefde hierdoor vaak
in een oikos (huishouden bestaande uit ouders, kinderen, kleinkinderen en eventuele
afhankelijke personen). Het liefst moest de oikos behoren tot een aanzienlijk
geslacht.
o 3: belangrijk voor de poleis was het streven naar vrijheid en autonomie.
‘polis’ vertalen naar ‘stadstaat’ is volgens het handboek niet ideaal omdat er hierbij meestal
alleen wordt gedacht aan de centrale stad van de polis terwijl het ook ging om het
ommeland.
Vraag 2: “Hoe werd de Spartaanse constitutie in de oudheid getypeerd? Wat waren de belangrijkste
politieke instellingen van Sparta?”
Antwoord: de Spartaanse constitutie kan getypeerd worden als een combinatie tussen een
monarchie (twee koningen), een aristocratie (gerousia) en een democratie (volksvergadering
en eforaat).
De belangrijkste politieke in stellingen van Sparta waren:
o Volksvergadering: ook wel bekend als ‘apella’, vergadering van alle mannelijke
Spartiaten die bij elkaar kwam gedurende Apellai, een feest voor de god Apollo op de
zevende dag van elke maand. Ze verkozen en stemden over geronten en eforen,
stemden over ingediende wetsvoorstellen en wezen legerleiders aan. Ze hadden
geen recht van initiatief en amendement.
o Gerousia: een raad van oudsten die minimaal 60 jaar oud moesten zijn. Deze raad
telde 30 leden, genaamd geronten, en werd voor het leven gekozen. De gerousia
maakte wetsvoorstellen, controleerde de uitvoering van wetten, mocht besluiten van
de volksvergadering ontkrachten en was het hoogste gerechtshof.
o Koningschap: Sparta had twee koningen uit verschillende koningshuizen die door
erfopvolging koning werden, deze koningen zaten in de Gerousia maar hoefden zelf
niet minimaal 60 jaar oud te zijn. Doordat deze twee koningen elkaar in evenwicht
hielden, ze alleen als legerleider diende en toezichthouder in het gebied van de