Toetsvoorbereiding TLP 3 Toets 1 Anatomie Algemene
Chirurgie & KNO
1. Anatomie hoofd-hals chirurgie (schildklier) (1.1)
Omschrijf van de schildklier, bijschildklieren en parotis de ligging
t.o.v. de omgeving.
Schildklier
De schildklier is een endocriene klier, gelegen in de hals, direct voor de
trachea. Hij ligt onder het strottenhoofd (thyroïdeum).
Aan de ventrale zijde is de schildklier bedekt door een aantal spieren en
bindweefselfascies. Van oppervlakkig naar diep zijn dit:
- Het platysma: in het onderhuidse bindweefsel, een dunne
oppervlakkige spierplaat die van de onderzijde van de mandibula
naar beneden loopt, de clavicula aan de voorzijde overdekt en
uitstraalt in het onderhuidse bindweefsel van de bovenkant van de
thorax.
(Bij ingreep: in lengterichting (vezelverloop) klieven of tussen linker
en rechter platysma, of er onderlangs.)
- Oppervlakkige halsfascie met daarin opgenomen de m.
sternocleidomastoïdeus (schuine, goed ontwikkelde halsspier,
van mastoïd over clavicula naar sternum).
(Over de m. sternocleidomastoïdeus lopen de v. jugularis externa
(zijkant hals, lateraal) en de v. jugularis anterior (mediaal). Onder de
m. sternocleidomastoïdeus loopt de v. jugularis interna, met daar
mediaal naast de a. carotis communis.)
(Tussen de a. carotis communis en de v. jugularis interna loopt de n.
vagus. De n. recurrens is hiervan een aftakking. Als je de a. carotis
palpeert, druk je dus eerst op de v. jugularis en de n. vagus en kun je
allerlei fysiologische reacties oproepen, zoals brachycardie,
laryngospasme, etc.. De n. a. carotis communis, n. vagus en v.
jugularis interna liggen samen in een bindweefseljasje.)
- De infra-hyoïde spieren: 3 spieren aan beide zijden, ontspringen
aan de bovenzijde aan het os hyoïdeum. Zij zorgen bij een
slikbeweging voor het omlaag trekken van de larynx (waar deze
eerst door levatoren en constrictoren omhoog wordt getrokken en
samenknijpt).
(Bij een operatie kunnen best 1 of 2 van deze spieren opgeofferd
worden, omdat het er toch 6 zijn en ze ook geholpen worden door de
zwaartekracht.)
- Schildklier met bijschildklieren in een eigen bindweefselfascie, welke
ook de trachea en oesophagus omhult: fascia pré-trachialis.
Bijschildklieren
Deze 4 orgaantjes liggen achter de schildklier, aan de boven- en onderpool
van elke kwab.
Parotis
Er zijn drie grote, paarsgewijs aangelegde speekselklieren:
, - De oorspeekselklier: glandula parotis.
- De onderkaakspeekselklier: glandula submandibularis.
- De ondertongspeekselklier: glandula sublingualis.
De glandula parotis is via de ductus parotideus met de mondholte
verbonden. De glandula parotis is de grootste van alle speekselklieren en
ligt, omgeven door een straks kapsel, direct voor en onder het oor.
De ductus parotideus verloopt vanaf de voorzijde van de glandula parotis
horizontaal over de kaakspier (m. masseter) naar ventraal en gaat
vervolgens dwars door de wangspier (m. buccinator) naar de uitmonding
in de mondholte.
Het meest oppervlakkige deel van de glandula parotis ligt subcutaan
tegen de m. masseter. Tussen de mandibula en het mastoïd (rotsbeen,
achter oor) in breidt de glandula parotis zich uit naar de meer naar binnen
gerichte diepe kwab. Deze diepe kwab ligt achter de mandibula en wordt
naar mediaal begrensd door 3 spieren (allen aangehecht aan een
uitsteeksel van het mastoïd): m. styloglossus, m. stylohyoideus, m.
stylopharyngeus.
Beschrijf van schildklier, bijschildklieren en parotis de bouw van
macroscopisch naar microscopisch.
Schildklier
De schildklier bestaat uit twee lobben, gelegen aan weerszijden van het
begin van de trachea, in de mediaanlijn met elkaar verbonden door een
smalle isthmus.
De schildklier wordt omgeven door een dun kapsel, waardoor het van de
omgeving wordt gescheiden.
Microscopisch is de schildklier opgebouwd uit kleine bolletjes cellen met
centraal een holte (follikels), met daartussenin een rijke vascularisatie en
nog verspreid liggende schildkliercellen (C-cellen).
Bijschildklieren
De 4 bijschildkliertjes liggen buiten het kapsel van de schildklier. Ze liggen
wel gedrukt in het kapsel van de schildklier.
Parotis
De glandula parotis is één klier, maar men spreekt toch van een
oppervlakkige en een diepe kwab. Dit heeft te maken met de tussenkomst
en het verloop van de n. facialis. Deze aangezichtszenuw innerveert de
gelaatspieren en zorgt voor de mimiek van het gelaat. De n. facialis
verlaatde schedel via een opening in het mastoïd en gaat dan vrijwel
direct (in de vorm van de plexus parotideus) de glandula parotis binnen.
Vanaf daar splitst de n. facialis zich in verschillende eindtakken. Het
parotisweefsel lateraal van de n. facialis en haar vertakkingen wordt
aangeduid als ‘de oppervlakkige kwab’, alles mediaal daarvan als ‘de
diepe kwab’.
Beschrijf van schildklier, bijschildklieren en parotis de functie van het
geheel en de fysiologie van de onderdelen.
Schildklier
, De functie van de schildklier is het stimuleren van het tempo van de
stofwisseling.
Follikelcellen
De follikelcellen (bolletjes schildklierweefsel, een holte met cellen
eromheen, met hieromheen veel bloedvaten) produceren continu een
eiwit, thyronine, wat opgeslagen wordt in de holte van de follikel. Verder
wordt door de follikelcellen uit de bloedvaten jodium opgenomen, wat aan
de thyronine wordt gekoppeld. Afhankelijk van de beschikbare hoeveelheid
jodium wordt er 1 of 2 moleculen jodium aan 1 thyronine-molecuul
gekoppeld (mono-jood thyronine MIT of di-jood thyronine DIT). Ook dit
wordt opgeslagen in de follikelholte.
Onder invloed van het hypofysehormoon TSH wordt MIT en DIT uit de
follikelholte opgenomen in de follikelcel, waar of twee DIT-moleculen of 1
DIT en 1 MIT-molecuul aan elkaar gekoppeld worden. Het resultaat is dan
tetra-jood thyronine (T4) of tri-jood thyronine (T3). Aangezien de follikelcel
energie heeft moeten investeren in het koppelen van jodium aan het
thyronine en in het koppelen van DIT en MIT, wordt er in het geval van T3
en T4 gesproken van energierijke verbindingen. Het kost meer energie om
MIT en DIT aan elkaar te koppelen dan om 2 DIT-moleculen aan elkaar te
koppelen: hierdoor is T3 krachtiger dan T4. Bij het afbreken van deze
verbindingen, komt die energie weer vrij.
T3 en T4 worden afgegeven aan de circulatie en kunnen door
lichaamscellen worden opgenomen. In een lichaamscel wordt het
thyronine-gedeelte van T3 of T4 opgenomen door het membraan (1e
energieboost). Het loskoppelen van de 2 ‘takjes’ thyronine geeft ook
energie (2e energieboost). Op deze manier wordt energie overgebracht op
lichaamscellen om stofwisselingsprocessen op te starten. Het jodium blijft
dus buiten de cel en kan hergebruikt worden. Jodium doet op zichzelf dus
eigenlijk niets, maar wordt alleen gebruikt voor de opslag van energie.
TSH wordt afgegeven door de hypofyse voorkwab. De hypofyse wordt
weer aangestuurd door de hypothalamus, die Thyroïd Releasing Factor
aanmaakt. De hypothalamus geeft een vrij constante hoeveelheid TRF af.
Onder invloed van dit hormoon vervult de hypofyse een soort “wip-
functie”: bij evenveel T3 en T4 als TSH is de wip in balans en doet de
hypofyse niets; bij verbruik T3 en T4 wordt er ‘aan de wip getrokken’
waardoor de hypofyse TSH gaat produceren. Bij hypothyreoïdie kan het
probleem dus zowel in de hypothalamus, hypofyse als in de schildklier
zitten. Als de hypothalamus stopt met de afgifte van TRF, dan doet de
hypofyse niets totdat er helemaal geen T3 en T4 meer is (maar dan stopt
het hart direct). Als de hypofyse te weinig TSH afgeeft, wordt er te weinig
T3 en T4 geproduceerd. Ook kan het zijn dat de hypofyse wel voldoende
TSH afgeeft, maar dat de schildklier zelf gewoon te weinig T3 en T4
produceert.
In het lichaam zit niet alleen vrij T3 en T4, maar ook aan een eiwit
(globuline, gemaakt in lever) gebonden T3 en T4. Gebonden T3 en T4 past
niet door het celmembraan van lichaamscellen. De verhouding vrij en
gebonden T3 en T4 is normaliter altijd gelijk. De hypofyse meet de totale