Hoofdstuk 1: learning; definition, principles and theories
Definitie leren: lange termijn verandering in mentale representaties of associaties als een resultaat
van ervaring.
Veel psychologen zouden het hiermee eens zijn, maar sommigen willen meer een focus op
veranderingen in gedrag. We weten dat leren heeft plaatsgevonden als het gereflecteerd wordt in
het gedrag van iemand.
Je kan gedrag het meeste bestuderen objectief en systematisch door middel van onderzoek. Hiervoor
kan basisonderzoek gedaan worden, maar ook toegepast onderzoek.
Principes van leren identificeren zekere factoren die leren beïnvloeden en beschrijven specifieke
effecten die deze factoren hebben. Je kan bijvoorbeeld denken aan dat gedrag gevolgd door een
beloning hoger in frequentie voorkomt dan gedrag die niet gevolgd wordt door beloning. Een enkele
factor (dus een beloning als gevolg) heeft een enkel effect (hogere frequentie van bepaald gedrag).
Principes zijn het beste te gebruiken als ze toegepast kunnen worden in verschillende situaties. Dit
beloningsprincipe wordt reinforcement genoemd. Als een principe telkens opnieuw plaatsvindt,
wordt het een wet genoemd.
Theorieën van leren geven uitleg over het onderliggende mechanisme betrokken bij leren. Principes
vertellen dus welke factoren belangrijk zijn voor leren en theorieën vertellen waarom deze factoren
belangrijk zijn. Theorie voor het beloningsprincipe: een beloning vergroot aandacht, waardoor betere
geleerd wordt.
Principes van leren blijven stabiel over de tijd. Maar theorieën van leren veranderen telkens nu er
nieuwe onderzoeksmethoden en technieken worden gemaakt.
In de late 1800 waren er twee dominante perspectieven van psychologie, namelijk structuralisme
(Wundt) en functionalisme (Dewey). Deze hebben hetzelfde zwakke punt: ze hebben een tekort aan
precieze en zorgvuldige onderzoeksmethodologie. Een methode die gebruikt werd was namelijk
introspectie, hierbij moesten mensen in hun eigen hoofd kijken en beschrijven wat ze dachten.
In de vroege 1900 begonnen psychologen kritiek te hebben op introspectie, want op deze manier zou
het nooit ware wetenschap kunnen worden. Zij stelden voor om op een objectieve,
wetenschappelijke manier te focussen op twee dingen die geobserveerd kunnen worden. Namelijk
het gedrag van iemand (responses) en de gebeurtenissen in de omgeving (stimuli) die voorafgaan
aan de responses. Ze begonnen leren en gedrag te beschrijven en begrijpen door een analyse van
stimuli-response relaties. Dit wordt ook wel behaviorisme genoemd. Deze benadering heeft veel
bijgedragen aan ons begrip over hoe mensen leren en hoe instructies en therapieën kunnen helpen
en gedragen op een effectievere manier. Beperkingen van het behaviorisme waren: ze geloofden dat
leren alleen plaats kon vinden als de leerling zich gedroeg op een bepaalde manier. Maar in 1940
kwam men erachter dat mensen ook kunnen leren door te kijken naar anderen en anderen te
imiteren. Dit wordt ook wel de sociale leertheorie genoemd. In 1920 beschreef Piaget hoe het
redeneringsproces van kinderen veranderd als ze ouder worden, en Vygotsky beschreef hoe sociale
en culturele omgeving konden bijdragen aan het ontwikkelingen van vaardigheden voor complex
denken. In Duitsland kwam Gestalt psychologie op, waarbij mentale fenomenen als menselijke
perceptie en probleemoplossing werd beschreven.
Cognitivisme: objectieve, wetenschappelijke methode om een brede variatie aan mentale
fenomenen te onderzoeken. Volgers van de sociale leertheorie gingen ook cognitieve processen
toevoegen in hun uitleg van leren, dit veranderde in sociale cognitieve theorie.
,Er zijn psychologen die gebouwd hebben op de theorie van Vygotksy, waarbij er een kritieke rol is
voor sociale interactie en cultuur in de cognitieve ontwikkeling en het leren. Dit wordt socioculturele
theorie genoemd, of je kan denken aan contextuele theorie.
Ook is er een snel groeiend veld, namelijk de cognitieve neuroscience. Hierbij wordt onderzoek hoe
het brein iemands gedrag en leren beïnvloedt en misschien wel andersom; hoe gedrag de
breinontwikkeling kan veranderen.
Voordelen van theorieën zijn:
- Samenvatting van verschillende onderzoeken
- Startpunt voor nieuw onderzoek
- Helpt ons om begrijpen en uitleggen van onderzoeksbevindingen
- Als je het mechanisme weet, dan kunnen we strategieën bedenken die leren helpen
makkelijker te maken
Geleerde hulpeloosheid: mensen die leren dat ze geen controle hebben over niet leuke of pijnlijke
evenementen in een situatie, gaan waarschijnlijk in latere situaties niet proberen om de ontsnappen
of te vermijden, zelfs niet als dat wel mogelijk is.
Nadelen van theorieën zijn:
- Geen elke theorie legt alles uit dat onderzoekers hebben gevonden
- Theorieën beïnvloeden welke nieuwe informatie wordt gepubliceerd
Je kan het beste denken over theorieën als dat ze te gebruiken zijn, in plaats van ‘dit is de ultieme
waarheid’.
Hoofdstuk 2 – The Nervous System and Learning
Het zenuwstelsel bestaat uit:
- Centraal zenuwstelsel: ruggenmerg en brein. Dit is het coördinatiecentrum: het verbindt wat
we waarnemen en wat we doen.
- Perifeer zenuwstelsel: dit is het boodschapperssysteem. Het haalt informatie van
receptorcellen naar het centraal zenuwstelsel en weer terug naar bepaalde delen van het
lichaam.
Sensorische neuronen: inkomende informatie van receptorcellen geven ze door aan interneuronen
die integreren dan weer de input uit verschillende locaties. De beslissingen worden doorgegeven aan
de motorneuronen, die een bericht sturen over hoe je je moet gedragen of moet reageren. De
meeste interneuronen zitten in het brein. Dit wordt ook wel de grijze stof in het brein genoemd.
Het cellichaam van een neuron heet het soma, deze bevat de celkern (belangrijk voor gezondheid
van de cel). Dendrieten ontvangen berichten van andere neuronen. Axonen versturen informatie
naar andere neuronen. Aan het eind van het axon zitten terminal buttons (deze bevatten chemische
substanties). Over de meeste neuronen zit myeline.
De transmissie van informatie in een neuron gaat elektrisch, maar transmissie naar een ander neuron
is chemisch door middel van neurotransmitters. Voorbeelden van neurotransmitters zijn dopamine,
noradrenaline en serotonine.
10% van de cellen in het brein zijn neuronen. Begeleidende neuronen zijn gliacellen, deze zijn wit van
kleur en worden ook wel de witte stof genoemd. Gliacellen hebben verschillende functies zoals
,controle van bloedstroom, detecteren van infecties en opruimen. Er zijn ook gliacellen die myeline
maken.
Methodes van breinonderzoek:
- Studies met dieren
- Postmortem studies: mensen die hun hersenen doneren voor onderzoek
- Case studies van mensen met breinschade of pathologische condities
- Elektrische recodering (EEG)
- Neuroimaging: hierbij kan je denken aan fMRI, PET, SPECT, CAT
Achterhersenen: waar het ruggenmerg in de schedel komt, deze hersenen zijn de eerste die
ontwikkelen in foetale fase. Bestaat uit verschillende structuren, zoals medulla, pons en cerebellum.
Belangrijk voor fysiologische processen als ademhalen, slapen, hartslagfrequentie. Cerebellum speelt
een rol in balans van complexe motorische gedragingen.
Middenbrein: speelt een rol in zien en horen. Belangrijkste deel is reticulaire formatie (behoort ook
bij achterhersenen); speelt een belangrijke rol in aandacht en bewustzijn.
Voorbrein: complexe activiteiten. Cerebrale cortex bestaat uit twee hemisferen. Er zijn vier
belangrijke kwabben:
- Frontale kwab: bewust denken vindt hier plaats. Belangrijk voor complexe menselijke
activiteiten zoals taal, aandacht, plannen, redeneren, probleemoplossing, zelfregulatie,
interpreteren van gedrag van anderen. Prefrontale cortex is vooral belangrijk in beust en
gecontroleerd denken
- Pariëtale kwab: ontvangen en interpreteren van somatosensorische informatie (over
temperatuur, druk, textuur, pijn). Belangrijk in aandacht, verwerken van woordgeluiden,
denken over ruimtelijke eigenschappen van objecten
- Occipitale kwab: vooral belangrijk voor interpreteren en onthouden van visuele informatie
- Temporale kwab: interpreteren en onthouden van complexe gehoorinformatie. Daarnaast
belangrijk voor informatie in langetermijngeheugen, vooral over algemene concepten en
kennis over de wereld
Je kan het ook in associatiegebieden opdelen:
- Limbisch systeem: belangrijk voor leren, geheugen, emotie en motivatie. Hippocampus is
betrokken bij aandacht en leren, vooral voor dingen die we bewust leren en onthouden.
Amygdala is belangrijk in emoties en in automatische emotionele reacties (ook gekoppeld
aan geheugen).
- Thalamus: ontvangt inkomende informatie van verschillende sensorische neuronen en zendt
het naar andere delen van de cortex. Speelt rol in aandacht, arousal en angst.
- Hypothalamus: reguleert verschillende activiteiten gerelateerd aan overleving zoals
ademhalen, lichaamstemperatuur, hongergevoel en dorst.
Linker hemisfeer is belangrijk voor controle van rechterhelft van het lichaam en andersom. Daarnaast
heeft linker hemisfeer belangrijke taak in taal, vooral met Broca (spraakproductie) en Wernicke
(begrip van taal). Maar lees en rekenvaardigheden zijn ook meer te zien in de linkerhemisfeer. De
rechter hemisfeer is meer dominant in visuele en ruimtelijke verwerking.
De linker en rechter hemisfeer werken samen en zijn verbonden door corpus callosum.
, Vanaf de geboorte tot 3 jaar oud groeit het brein meer dan 3x keer in grootte. Meeste groei komt
door proliferatie van de gliacellen. De cerebrale cortex is het laatste van de hersenen dat rijpt, en dit
gaat door tot de adolescentie. Na de geboorte gaat de synaptogenesis (vorming van synapsen)
drastisch omhoog. Hierdoor hebben jonge kinderen meer synapsen dan volwassenen. Neuronen
worden vervolgens specialistisch en ze krijgen een bepaalde taak: differentiatie.
Synaptische pruning: sommige synapsen zijn irrelevant en worden niet gebruikt, ze gaan geleidelijk
desintegreren. Neuronen hebben trofische factoren nodig om te overleven. Als ze van sommige
neuronen trofische factoren krijgen en van andere niet, dan gaan ze hun axon weghalen van het
neuron waarvan ze geen trofische factor krijgen. Als neuronen niet meer gestimuleerd worden gaan
ze dood.
Myelinisatie begint vanaf prenatale periode, maar het meeste pas na een paar ja na de geboorte.
Hierdoor wordt de capaciteit van het brein groter en kan het sneller, intelligenter en efficiënter
reageren.
Vooral in de cortex kan synaptic pruning doorgaan tot de adolescentie en myelinisatie gaat door tot
in twintig of zelfs daarna. Sommige delen van de hersenen, zoals frontale, temporale kwab,
hippocampus amygdala en corpus callosum groeien in grootte na middel kindertijd tot adolescentie.
In de pubertijd zijn er hormonen en bepaalde neurotransmitters die de maturatie van
breinstructuren beïnvloeden. Er zijn veranderingen in het brein wat betreft het zoeken van plezier en
wens voor leuke activiteiten en onmiddellijke beloning. Later in de tienertijd gaan regio’s van de
prefrontale cortex werken die een rol spelen in rationele beslissingen.
Zowel genetische factoren als omgevingsfactoren (voeding, toxines, roken of alcohol tijdens
zwangerschap) spelen een rol in de ontwikkeling van het brein. Ook de ervaringen van iemand spelen
een rol (bijvoorbeeld een warm thuis).
Plasticiteit: het brein past zichzelf in aan op een manier zodat het past bij verschillende
omstandigheden en ervaringen.
Ook de timing van omgevingsstimuli speelt een belangrijke rol. Kritische periode: gelimiteerde
leeftijdsranges waarin bepaalde soorten van omgevingsstimuli essentieel zijn voor normale
neurologische ontwikkeling. De ontwikkeling van enkele cognitieve vaardigheden kunnen beter
gekarakteriseerd worden als het hebben van een sensitieve periode: omgevingservaringen hebben
een grotere impact tijdens een bepaalde leeftijd, maar window of opportunity is niet noodzakelijk
aan het eind van deze periode.
Experience-expectant: het brein gebruikt ervaringen om te fine-tunen.
Domeinen en vaardigheden die uniek zijn voor bepaalde culturen of sociale groepen: experience-
dependent. Deze kunnen op elke leeftijd ontstaan. Het kan ontstaan door het versterken van zwakke
verbindingen en vormen van nieuwe.
Mensen lijken geboren te worden met een soort ingebouwde core knowledge. Het geeft een kind
een start om te leren over de omgeving. Tot voor kort werd gedacht dat neuronen alleen in prenatale
fase ontstonden (neurogenese). Maar het blijkt toch door te gaan in het leven in specifieke delen van
de hippocampus en mogelijk ook in frontale en pariëtale kwab. Ook blijkt dat astrocyten belangrijk te
zijn in het leren, ze maken veel connecties met elkaar en met neuronen en hebben een controle over
wat neuronen wel en niet doen en hoeveel ze communiceren met andere neuronen. Astrocyten
doen dit door chemische reacties en het brein produceert astrocyten tijdens het hele leven.