Samenvatting Penologie/detentierecht
Week 1: Ontwikkeling van het gevangeniswezen en het gevangenisbeleid en doelen
van de gevangenisstraf (1-9)
Artikel 1: S. Meijer, ‘Verscherpt toetsingskader promoveren en degraderen gedetineerden’,
Sancties 2020/89.
1. Inleiding
Per 1 oktober 2020 is met de wijziging van de Regeling selectie plaatsing en overplaatsing van
gedetineerden (RSPOG) een verscherpt toetsingskader promoveren en degraderen in werking getreden.
deze wijzigingen zorgen voor:
1) een verdere verschraling van de rechtspositie van gedetineerden inhouden, met name voor specifieke
groepen gedetineerden (personen met een verstandelijke beperking, psychische stoornis of verslaving)
2) de verhoudingen tussen gedetineerden en PIW’ers op scherp stellen,
3) afbreuk doen aan het resocialisatiebeginsel en
4) mogelijk problemen doen ontstaan vanuit het oogpunt van proportionaliteit.
2. Het toetsingskader promoveren en degraderen
2.1. Het toetsingskader op hoofdlijnen
Het sinds 1 maart 2014 in het gevangeniswezen geldende toetsingskader van promoveren en degraderen wil
bereiken dat op gestandaardiseerde wijze goed gedrag wordt beloond en verkeerd gedrag wordt
gecorrigeerd. De responsabiliseringsgedachte in het detentierecht krijgt in dit toetsingskader gestalte: van
een gedetineerde worden een eigen inzet en verantwoordelijkheid verwacht voor zijn detentieverloop en
terugkeer in de vrije samenleving. Interne vrijheden en deelname aan re-integratieactiviteiten kunnen worden
verdiend als de gedetineerde aantoont dat hij kan omgaan met verantwoordelijkheden en zich wil inzetten
voor gedragsverandering.
Kritiek op responsabiliseringsgedachte:
1. schending resocialisatiebeginsel (gedetineerden kunnen niet resocialiseren als ze zelf verantwoordelijk zijn
en ze gaan dan in de samenleving opnieuw plegen);
2. het in het beleid veronderstelde mensbeeld staat haaks op een aantal kenmerken en eigenschappen die
gedetineerden bezitten (verslaafd, zwakbegaafd, licht verstandelijke beperking, deze personen kunnen hun
eigen verantwoordelijkheid niet aan, ze moeten dit eigenlijk nog leren);
3. wetenschappelijke fundering ontbreekt;
4. toename ongelijkheid gedetineerden (Sommige gedetineerden kunnen op verlof en anderen niet, vaak de
gedetineerden met een hoger iq).
Oude situatie:
Promotie of degradatie volgde voor de hierna te bespreken aanscherping van het toetsingskader op basis van
een zogenoemd stoplichtmodel: ‘groen’ (gewenst) gedrag betekende promoveren; ‘oranje’ (dit-kan-beter) en
‘rood’ (ongewenst) gedrag leidden in principe beide tot niet promoveren of juist tot degraderen. Een
gedetineerde kon promoveren indien hij gedurende zes weken groen scoorde op alle onderdelen van goed
gedrag. Rood gedrag was grensoverschrijdend en kon daarnaast ook disciplinair worden bestraft. Bij oranje
gedrag was de vrijheid van de directeur om de situatie in zijn context te beoordelen groter. Overigens stond
niet elk ‘oranje’ of ‘rood’ gedrag per definitie aan een promotie in de weg, nu niet elk ‘oranje’ of ‘rood’ gedrag
tevens hoefde in te houden dat een gedetineerde onvoldoende verantwoordelijkheid voor zijn re-integratie
nam. De drie kleuren uit het stoplichtmodel waren elk onderverdeeld in drie categorieën:
1. ‘veiligheid en beveiliging’
2. ‘zorg en begeleiding’
3. ‘re-integratie en resocialisatie’,
waarin het gedrag van de gedetineerde aan de hand van een samenraapsel van voorbeelden minutieus werd
omschreven.
Wijzigingen sinds 2020:
basisprogramma: 42,5 uur per week, waarin minstens 22,5 uur per week aan activiteiten en bezoek wordt
aangeboden
plusprogramma: 59 uur per week met tenminste 28 uur per week aan activiteiten. Deze wijziging is een
verschraling van het huidige regime.
1
,Beide programma’s bestaan daarnaast ook uit activiteiten als sport, recreatie, bezoek, onderwijs, geestelijke
verzorging en verblijf in de buitenlucht. Re-integratieactiviteiten worden slechts op beperkte schaal
aangeboden. Gedetineerden die zes weken lang positief gedrag vertonen, komen in aanmerking voor promotie
naar een plusprogramma dat 48 uur aan activiteiten per week omvat en waarbij re-integratieactiviteiten meer
op de persoon zijn toegesneden. Daarnaast mogen zij nog eens 11 uur buiten hun cel verblijven, waarmee de
totale duur van het dagprogramma van deze gedetineerden op 59 uur per week komt.
Het basis- en het plusprogramma zijn tot op heden niet wettelijk geregeld.
2.2. Kritiek op het toetsingskader uit 2014
1) Het toetsingskader zou een uitholling van het resocialisatiebeginsel inhouden doordat gedetineerden
in de praktijk werden uitgesloten van resocialisatie omdat zij niet in staat zijn (in tegenstelling tot niet
bereid) de gewenste eigen verantwoordelijkheid te tonen.
2) De ingrijpende wijziging werd bovendien ingevoerd zonder voldoende informatie over de effectiviteit
en uitvoerbaarheid.
3) Ook is kritiek geuit op de minutieuze beschrijving van de gedragingen in het zogenoemde
stoplichtmodel.
4) Het systeem miskende bovendien de beperkingen en de behoeften van de populatie, omdat het aan
het systeem ten grondslag liggende uitgangspunt van de rationele mens die handelt op basis van een
kosten-baten overweging niet overeenkomt met de realiteit.
5) Gedetineerden worden niet goed beoordeeld , soms te snel op groen om confrontaties maar uit de
weg te gaan.
Zorgelijk is bovendien dat aan het gedrag van de gedetineerde grote betekenis wordt toegekend, terwijl de
kwaliteit van de beoordeling van dat gedrag door het inrichtingspersoneel te wensen overlaat. De gebrekkige
beoordeling van gedrag heeft verschillende redenen. Zo wijst de RSJ voor wat betreft dit punt naar het eind
vorig jaar verschenen advies ‘Spanning in detentie’, afgelegde werkbezoeken aan penitentiaire inrichtingen en
gesprekken die zijn gevoerd in het kader van diverse adviezen, waaruit blijkt dat de rapportagetaak van
penitentiair inrichtingsmedewerkers (PIW’ers) onder druk staat: gedetineerden brengen een relatief groot
aantal uren door op cel, waardoor PIW’ers te weinig zicht hebben op het gedrag van de gedetineerden en
daarnaast schort het aan (voldoende) opleiding van PIW’ers om gedrag te kunnen beoordelen. Tot slot kan het
voor PIW’ers bedreigend voelen om gedrag als rood te bestempelen. Confrontaties kunnen worden vermeden
door gedrag als groen te beoordelen en de categorie oranje kan in plaats van waarschuwing meer als
vluchtheuvel worden gebruikt om een gedetineerde niet op rood te stellen.
Met de inwerkingtreding van de eerdergenoemde Wet Straffen en beschermen wordt (de beoordeling van)
het gedrag medebepalend voor andere te verlenen vrijheden in het vervolg van de tenuitvoerlegging van de
straf, zoals de deelname aan een penitentiair programma en het verlenen van verlof en voorwaardelijke
invrijheidstelling.
3. De aanscherpingen van het toetsingskader promoveren en degraderen
3.2. Gewenst en ongewenst gedrag
Hoofdlijnen promoveren en degraderen in de RSPOG
• De directeur beslist over promotie en degradatie (art. 1d lid 1 RSPOG).
• Een gedetineerde heeft aanspraak op promotie indien hij gedurende een periode van zes weken na
aanvang van de detentie het in de categorie “reintegratie/resocialisatie” en het in de categorie “verblijf en
leefbaarheid” beschreven gewenste gedrag heeft laten zien (art. 1d lid 3 RSPOG).
• Een gepromoveerde gedetineerde die niet het gewenste gedrag laat zien, kan worden gedegradeerd (art.
1d lid 4 RSPOG).
• Er volgt altijd een besluit tot degradatie indien een gedetineerde ontoelaatbaar gedrag laat zien (art. 1d lid
4 RSPOG).
• Uitgesloten van promotie of het plusprogramma zijn: zgn. pre-isd’ers, gedetineerde geplaatst in een
Justitieel Medisch Centrum of Penitentiair Psychiatrisch Centrum, gedetineerden geplaatst in een uitgebreid
beveiligde inrichting, een EBI of de TA (art. 1e RSPOG).
2
, Het toetsingskader bestaat daarmee nog slechts uit twee categorieën, te weten gewenst en ongewenst gedrag
op het gebied van ‘verblijf en leefbaarheid’ en ‘re-integratie en resocialisatie’. De kaders voor het beoordelen
van het gedrag zijn aangescherpt en vereenvoudigd.
Dat lijkt een stap in de goede richting nu onder het oude beleid op vrij gedetailleerd niveau gedrag werd
omschreven, zoals ‘beleefd zijn’ of ‘lichaam schoonhouden’, waarvan men zich kan afvragen of daaruit nu kan
worden afgeleid dat een gedetineerde verantwoordelijkheid neemt voor zijn eigen resocialisatie. Het doel van
het systeem is immers niet om van gedetineerden modelburgers te maken. Tegelijkertijd kleeft hier ook een
risico aan in de zin dat het gedrag van gedetineerden in te algemene bewoordingen is omschreven waardoor
niet duidelijk is wat zoal onder gewenst en ongewenst gedrag wordt verstaan.
Als je je slecht gedraagt en verkeerde dingen doet kan je degraderen naar rood. Degradatie naar rood kan al
op basis van 1 incident. Door je goed te gedragen kan je promoveren naar groen, wat resulteert in meer tijd en
vrijheid. Hierbij is er soms zelfs in het weekend een planning, wat bij andere gevangen niet het geval is. Hierbij
wordt er inzet en verantwoordelijkheid van de gevangenen gehanteerd. Het systeem wordt slechts in
gevangenissen gehanteerd.
3.3. Vervallen van de tussencategorie ‘oranje’
De tussencategorie ‘oranje’, die als waarschuwing werd gebruikt, komen te vervallen. In de praktijk zou ten
onrechte worden gedacht dat een gedetineerde eerst moet worden gewaarschuwd voordat hij kan worden
gedegradeerd. De gedetineerde wordt de kans ontnomen om te leren welk gedrag gewenst en ongewenst is.
Uit het detentie- en re-integratieplan zou voor de gedetineerde voldoende duidelijk moeten zijn welk gedrag
gewenst en ongewenst is. De indruk bestaat evenwel dat de reden voor het vervallen van deze categorie is
gelegen in het feit dat het onwenselijk werd geacht dat deze categorie in de praktijk werd gebruikt bij wijze
van vluchtheuvel. Door een gedetineerde op ‘oranje’ te zetten, wordt een duidelijke waarschuwing afgegeven
terwijl tegelijkertijd de verhoudingen tussen gedetineerden en PIW’ers niet echt op scherp worden gesteld.
Het risico bestaat nu juist dat deze verhoudingen door het schrappen van de oranje categorie sneller op scherp
zullen worden gesteld.
3.4. Invoering categorie ontoelaatbaar gedrag
Naast de categorieën van gewenst en ongewenst gedrag is een derde categorie ingevoerd, die van
‘ontoelaatbaar gedrag’. Gedetineerden die zijn gepromoveerd kunnen, indien zij ontoelaatbaar gedrag
vertonen, worden gedegradeerd zonder dat het incident behoeft te worden afgezet ten opzichte van het
structurele gedrag. In geval van gedragingen uit die categorie is op grond van één enkel incident degradatie
toegestaan.
Vaste jurisprudentie is dat de directeur, alvorens een beslissing te nemen omtrent het al dan niet promoveren
of het degraderen van een gedetineerde, een ‘deugdelijke en inzichtelijke’ belangenafweging dient te maken
tussen het negatieve gedrag van de gedetineerde enerzijds en diens structurele gedrag, waaronder ook zijn
positieve gedrag, anderzijds. Degradatie op een enkel incident, zonder de bredere context van het algehele
gedrag van de gedetineerde in de besluitvorming mee te nemen, kan, in de regel, niet de toets van de RSJ (een
onafhankelijk adviserend en rechtsprekend orgaan dat de overheid ondersteunt bij de verantwoordelijkheid
over justitiabelen en jongeren) doorstaan. Ook bij rood gedrag is een ruime belangenafweging steeds vereist.
Niet elk ‘rood’ ongewenst gedrag – denk aan een incidentele vechtpartij – hoeft tevens te betekenen dat de
gedetineerde niet meewerkt aan zijn resocialisatie. Volgens de beroepscommissie konden zich immers
omstandigheden voordoen die een inbreuk op de Regeling rechtvaardigen en die nopen tot een – kenbare –
belangenafweging van de directeur alvorens hij beslist een gedetineerde te degraderen. Onder het
aangescherpte beleid is deze van rechtswege degradatie komen te vervallen: een vervolging of veroordeling
voor het (mede)plegen van misdrijven tijdens de detentie wordt voortaan aangemerkt als ontoelaatbaar
gedrag.
De beroepscommissie heeft slechts één enkele uitzondering toegestaan op voornoemd uitgangspunt: een
(poging tot) ontvluchting tijdens een transport geeft aanleiding voor onmiddellijke degradatie, omdat ‘in de
aard van dit ongewenste gedrag ligt besloten dat [de gedetineerde] weigert mee te werken aan zijn re-
integratie vanuit de inrichting. In de aanscherping van het toetsingskader is thans bezien welke andere
gedragingen van een gedetineerde als dermate ingrijpend op de orde en veiligheid binnen een inrichting
kunnen worden aangemerkt dat deze op zich beschouwd een degradatie c.q. het uitblijven van een promotie
rechtvaardigen, zonder daarbij rekening te houden met het structurele gedrag in detentie.
3