1gezin1plan samenvatting
Blz. 24 t/m 30
1.4.2 samenwerking in drie ringen
Samenwerking -> gezamenlijke inzet om een bepaald doel te bereiken. Dit vereist dialoog en
overleg. Gezamenlijk streef je het realiseren van de gezinsdoelen na. Dat de perceptie van het
gezin het uitgangspunt is voor je handelen, betekent niet dat je initiatief- en meningloos de cliënt
volgt. Vraaggericht werken is niet hetzelfde als ‘u vraagt en wij draaien’. Door de juiste vragen te
stellen, help je je cliënten na te denken over hun situatie en wellicht enige realiteitszin te
ontwikkelen. Samenwerken is ook afstemmen. Hierbij bepaalt het gezin weliswaar de doelen, maar
je kunt alleen meewerken aan doelen die je haalbaar en aanvaardbaar vindt. Als deze er nog niet
zijn, geef je de samenwerking niet op maar gebruik je je coachingsvaardigheden om tot
afstemming rond de doelen te komen.
De eerste ring van samenwerking: het gezin
Gezinsgericht werken -> een persoon, een kind, een ouder beschouw je altijd als onderdeel van
een groter geheel, van een systeem. Daarom staat niet het individuele functioneren van een kind
of van ouders centraal, maar vormen de relaties en interacties tussen gezinsleden het belangrijkste
onderwerp van je hulp. Als empowerment het doel is, dan gaat het om de versterking van de
kracht van het gele gezinssysteem. Zo help je de gezinsleden oplossingskracht te vinden in
zichzelf, in het gezin en in hun leefomgeving.
Wellicht is het gedrag van een kind of jongere de aanleiding voor de hulp. Gezinsgericht werken
impliceert dat je naar cliënten en gezinnen kijkt door de bril van de systeembenadering, je hebt
oog voor de voortdurende wederzijdse beïnvloeding tussen gezinsleden, maar ook tussen
gezinsleden en personen in de omgeving van het gezin.
Het ontdekken, stimuleren en in stand houden van interactiepatronen die door alle gezinsleden als
geslaagd worden ervaren, is een essentieel onderdeel van gezinsgerichte hulp. Hierbij verdiep je je
in de optiek van elk gezinslid en stimuleer je hen gezamenlijk te zoeken naar oplossingen. Het is
essentieel dat de hulpverlener geen partij kiest voor een van de gezinsleden. Hoe verleidelijk het
soms ook is, een partijdige houding komt de hulp niet ten goede en dient het belang van het kind
niet.
De tweede ring: samenwerking met het netwerk – familie, vrienden, buurtgenoten
Een relevante rol van het netwerk in het hulpproces draagt bij aan het versterken van
probleemoplossende vermogens van gezinnen. Hulpverleners zijn voorbijganger in het leven van
de gezinsleden. Het sociale netwerk blijft echter beschikbaar als de professionals vertrokken zijn.
Een versterkte, steunende rol van het sociale netwerk kan ertoe leiden dat het gezin dat nu steun
behoeft, in een later stadium zelf steunend kan optreden voor een ander in hetzelfde netwerk. En
dat is empowerment ‘avant la lettre’; degene die hard hulp nodig had, wordt zelf de steun en
toeverlaat van een ander.
De derde ring: samenwerking met professionals en instanties
De derde ring van samenwerking ontstaat als er meerdere professionals betrokken zijn bij één
gezinssysteem. Het is in het belang van het gezin dat de professionals goed en zorgvuldig met
elkaar samenwerken en daarom geven we er de voorkeur aan te spreken van het ‘team’ rond het
gezin. Dit bestaat uit diverse zorg- en dienstverleners die betrokken zijn bij het gezin, personen uit
het sociale netwerk die de gezinsleden graag een rol geven en de gezinsleden zelf. Het werkt het
beste als er ook onder de professionals, die bij verschillende organisaties in dienst zijn, een sterke
loyaliteit ontstaat waarbij gezamenlijkheid een grotere rol speelt dan verschillen in visie,
werkwijzen en gewoonten.
Vormgeven van samenwerking als onderdeel van methodisch handelen
Er is sprake van een nauwe samenhang tussen de drie ringen van samenwerking. Zo bepaalt de
samenwerkingsrelatie die de professional met het cliëntsysteem ontwikkelt de vorm en inhoud van
de samenwerking met het sociale netwerk. De samenwerking met de professionals rond het gezin
werkt alleen als de gezinsleden met hun vragen, doelen en kwaliteiten centraal staan.
1.4.3 gedragsverandering in de eigen leefomgeving
Het werken aan gedragsverandering in de leefomgeving van gezinnen vereist methodisch
handelen. Zoals eerder vermeld, ben je als hulpverlener een soort coach als je werkt aan
gedragsverandering volgens de principes van empowerment en ‘eigen kracht’. Alleen in die rol,
‘leading from behind’, versterk je de zelfsturing van cliënten. Werken aan gedragsverandering
houdt in dat je gezinnen coacht bij het ontdekken, uittesten en implementeren van hun eigen
, oplossingen in hun eigen leefomgeving. Je methodisch handelen is erop gericht aanwezige
capaciteiten en krachten in het gezin en het directe sociale netwerkt te benutten en te versterken.
Het begint ermee dat je gezinsleden begeleidt bij het formuleren van vragen. Dit doe je door je te
verdiepen in hun perceptie om de situatie vanuit hun perspectief te begrijpen. Vervolgens ontstaat
er een dialoog waarbij je gebruikmaakt van je kennis, ervaring en inzichten. Je weet de juiste
vragen op het goede moment te stellen. Werken aan gedragsverandering impliceert dus
methodische vaardigheden. Hierbij vormt de methodiek Gezin Centraal, die we hierna presenteren,
de basis.
1.5 de methodiek Gezin Centraal
Gezin Centraal is een methodisch programma voor jeugdhulp. Het hoofddoel is het bevorderen van
empowerment of het vergroten van zelfsturing bij gezinnen die vastlopen vanwege uiteenlopende
problematiek, zodat de gezinsleden in staat zijn een belangrijke bijdrage te leveren aan het
oplossen van hun problemen. Deze formulering vertoont veel gelijkenis met de uitgangspunten van
1Gezin1Plan. Je zou kunnen stellen dat 1Gezin1Plan het raamwerk is van systematische,
multidisciplinaire en vraaggerichte hulp vormt, waarbij Gezin Centraal voorziet in de beschrijving
van het methodisch handelen van de hulpverlener. Beide zijn gebaseerd op dezelfde principes.
Gezin Centraal is geen sterk geprotocolleerde, maar wel een principiële methodiek. Eigen initiatief,
creativiteit en professionaliteit zijn optimaal inzetbaar. Er zijn wel enkele principes en methodische
onderdelen die de werkwijze van Gezin Centraal kenmerken. Een van de belangrijkste is dat het
een gezinsgerichte methodiek is. De hulp is erop gericht de inefficiënte interacties in een gezin te
doen verminderen door de constructieve communicatie te versterken en uit te breiden. Hiernaast is
Gezin Centraal sterk oplossingsgericht.
Gezin Centraal bestaat uit een ambulant programma en een programma waarin gezinshulp wordt
uitgevoerd, aangevuld met daghulpverlening en hulpvormen voor verblijf. Residentiële hulp en
daghulp worden daarbij per definitie gezinsgericht vormgegeven. Hierbij vormen de doelen en
vragen van het gezin, ook als een kind tijdelijk of permanent niet meer thuis kan wonen, de basis.
Als je met Gezin Centraal werkt, zit je niet vast aan één methodiek. Binnen de verschillende
instellingen in Nederland en België varianten van Gezin Centraal ontwikkeld. Er is een korte variant
van 10 tot 15 gesprekken ambulant (ongeveer 4 maanden), een gemiddelde variant van ongeveer
6 tot 7 maanden en een langere variant van 10 tot 12 maanden.
Voor Gezin Centraal is een kwaliteitssysteem ontwikkeld waarin de meting van het handelen
volgens de principes van de methodiek, de zogenoemde methodiektrouw, wordt gekoppeld aan de
meting van effectiviteit en klanttevredenheid. Het kwaliteitssysteem is zo opgebouwd dat de
uitkomsten fungeren als feedback voor professionals. Kwaliteitsmeting heeft het meeste effect als
professionals, en daarmee indirect hun cliënten, er in praktische zin en op korte termijn van
kunnen profiteren.
Blz. 34 t/m 76
2.3 het oplossingsgerichte stroomschema
In de oplossingsgerichte benadering worden vier typen relaties tussen hulpverlener en cliënt
onderscheiden: de vrijblijvende relatie, de zoekende relatie, de consulterende relatie en de co-
expertrelatie. De typen hebben betrekking op de aard van de relatie tussen hulpverlener en cliënt
op een bepaald moment. In zo’n relatie hebben hulpverlener en cliënt een gelijkwaardig aandeel.
Elke samenwerkingsrelatie ontwikkelt zich en kan per gesprek en soms per gespreksonderwerp van
aard veranderen.
Het stroomschema helpt je in te schatten welke samenwerkingsrelatie je met een gezinslid hebt
tijdens een gesprek. Er zijn drie vragen die als gids kunnen fungeren bij het bepalen van het type
samenwerkingsrelatie op een bepaald moment. Deze zogenoemde gidsvragen kun je met ‘ja’ of
‘nee’ beantwoorden. Ze helpen je de route te kiezen die het beste bij het gezin, hun situatie en
jullie relatie past. De gidsvragen luiden als volgt:
1. Is er sprake van een hulpvraag?
2. Is de hulpvraag werkbaar?
3. Is de cliënt in staat hulpbronnen te benutten?
De antwoorden op deze vragen bepalen tot weke van de vier categorieën de werkrelatie met je
cliënt op dat moment behoort. De categorieën kennen een logische opeenvolging. Elke vraag die
bevestigend beantwoord kan worden, leidt je een stap verder in het stroomschema.