,AFPF:
Ademhalingsstelsel:
Functie van de neus: - opwarming: de doorbloeding van de slijmvliezen maakt een snelle
opwarming van de luchtstroom mogelijk.
- filtering: de haren vangen de grote deeltjes op en de slijmvliezen
vangen de kleine deeltjes op.
- bevochtiging: terwijl de lucht zich over het slijmvlies verplaatst raakt
het verzadigd met waterdamp.
De neus is het reukorgaan --> gespecialiseerde receptoren die geur opvangen zitten in het
dak van de neus, in het gebied van de lamina cribrosa en de bovenste conchea. Deze
receptoren worden gestimuleerd via door de lucht gevoerde geuren. De zenuwsignalen
worden door de twee nervi olfactorii naar de hersenen gestuurd, zodra de zenuwimpulsen
daar zijn aangekomen worden ze als geur ervaren.
Trachea = luchtpijp --> de tracheale wand bestaat uit drie weefsellagen en wordt
opengehouden door zestien tot twintig onvolledige hyaliene kraakbeen ringen, de ringen zijn
open aan de achterzijde waar de trachea tegen de oesophagus ligt. Het kraakbeen is
omgeven door een mantel van gladde spieren en bindweefsel.
- buitenste laag: bevat fibreus en elastisch weefsel en omhult kraakbeenderen.
- binnenste laag: bestaat uit kraakbeen en gladde spieren die in een spiraal om de
trachea gewikkeld zijn.
- bekleding bestaat uit cilinderepitheel met trilharen.
Functie: ondersteuning, toegankelijkheid, mucociliair transport, hoestreflex en opwarming,
bevochtiging en filtering van de lucht.
Naarmate de bronchiën zich splitsen en steeds kleiner worden, past de structuur zich aan de
functie aan: - kraakbeen: alleen ter ondersteuning in grotere luchtwegen. Bronchiën
bevatten kraakbeen, maar naarmate de luchtwegen zich splitsen worde deze
ringen veel kleiner en op bronchiolair niveau is er geen kraakbeen meer
aanwezig.
- glad spierweefsel: kraakbeen wordt vervangen door glad spierweefsel.
Hierdoor kan de diameter van de luchtwegen worden vergroot of verkleind
door actie van autonomen zenuwstelsel.
- epitheelbekleding: het trilhaarepitheel wordt vervangen door niet trillend
epitheel en bekercellen verdwijnen.
Locatie en globale anatomie van de long:
§ top/apex: deze is rond en loopt omhoog tot de nekbasis. Het ligt dichtbij de eerst rib
en bij bloedvaten en zenuwen in nekbasis.
§ basis: deze is hol en halvemaanvormig, het ligt op het thoracal oppervlak van het
diafragma.
§ costale oppervlak: dit is bol en ligt direct tegen de costale kraakbeenderen, ribben en
tussenribspieren aan.
§ mediale oppervlak: is hol en neemt de longpoort (hilus) in. Bloedvaten en
luchtwegen komen binnen en vertrekken bij de hilus.
Fissuren --> scheiding tussen kwabben, de linkerlong heeft 2 kwabben en de rechterlong
heeft 3 kwabben.
2
,Pleura --> een gesloten zak van sereus membraan die een kleine hoeveelheid sereuze
vloeistof bevat, De long wordt in deze zak geduwd en op deze manier omgeven door twee
lagen: een die aan de long vastzit en een aan de wand van de borstholte.
§ pleura visceralis/ pleura pulmonalis: bekleed de long en bedekt elke kwab inclusief
de fissuren.
§ pleura parietalis: bekleedt de binnenkant van de borstwand en het thoracale
oppervlak van het diafragma.
§ pleuraholte: een potentiele ruimte en bevat geen lucht, daarom is de druk erbinnen
negatief in vergelijking met de atmosferische druk.
Pulmonale bloedvoorziening --> de trancus pulmonalis splits zich in een rechter en een
linker arteria pulmonalis. Eenmaal in de longen splitst iedere longslagader zich in vele takjes,
die uiteindelijk eindigen in een dicht netwerk van capillairen rond de alveoli.
Een ademhaling bestaat uit drie fases:
1) inspiratie: door gelijke aanspanning van de externe tussenribspieren en het
diafragma wordt de borstkas vergroot. De pariëtale pleura zit stevig vast aan het
diafragma en de binnenkant van de ribbenkast vast zit wordt hij dus naar buiten
getrokken. Het inspiratie proces is actief omdat er energie nodig is om de spieren aan
te spannen, de negatieve druk die in de borstholte ontstaat heet de respiratoire
pomp.
2) expiratie: ontspanning van de externe tussenribspieren en het diafragma resulteert
in een neerwaartse en inwaartse beweging van de ribbenkast en het elastisch
terugveren van de longen. Terwijl dit gebeurt, stijgt de druk in de longen en wordt de
lucht uit de luchtwegen geduwd. Na de expiratie bevatten de longen nog wat lucht
en worden door de intacte pleura beschermd tegen inklappen, dit proces is passief
omdat er geen energie nodig is.
3) rust
Fysiologische variabelen die invloed hebben op ademhaling:
§ elasticiteit: het vermogen van de long op na enkele ademhalingen weer zijn
oorspronkelijke vorm aan te nemen.
§ compliantie: de uitzetbaarheid van de longen, de inspanning die nodig is om de
alveoli op te blazen. De gezonde long is erg rekbaar.
§ luchtweerstand: als deze toeneemt is er meer adem inspanning nodig om de longen
te vullen.
Bij een normale ademhaling zijn er ongeveer vijftien ademhaling cyclussen per minuut. De
longen en de luchtwegen zijn nooit leeg, aangezien de gasuitwisseling alleen plaatsvindt via
de wanden van de ductuli alveolares en de alveoli, wordt de overgebleven capaciteit van de
luchtwegen anatomische dode ruimte genoemd.
Teugvolume (TV) --> hoeveelheid lucht die in en uit de longen stroomt tijdens iedere
ademhalingscyclus.
Inspiratoire reserve volume (IRV) --> extra hoeveelheid lucht die tijdens maximale inspiratie
door de longen geïnhaleerd kan worden bovenop de normale TV.
3
, Ispiratoire longcapaciteit (IC) --> hoeveelheid lucht die met maximale inspanning ingeademd
kan worden. Het bestaat uit TV + IRV.
Functionele residuale capaciteit (FRS) --> hoeveelheid lucht die aan het einde van rustige
expiratie achterblijft in de luchtwegen en de alveoli.
Expiratoir reservevolume (ERV) --> grootste hoeveelheid lucht die uit de longen gedreven
kan worden tijdens maximale expiratie.
Residuaal volume (RV) --> hoeveelheid lucht die in de longen achterblijft na gedwongen
expiratie (kan niet direct gemeten worden).
Vitale longcapaciteit (VC) --> maximale lucht die in en uit de longen kan stromen.
VC = ademvolume + IRV + ERV.
Totale longcapaciteit (TLC) --> maximale hoeveelheid lucht die de longen kunnen bevatten.
Alveolaire ventilatie --> hoeveelheid lucht die per minuut in en uit de alveoli stroom.
Alveolaire ventilatie = (TV - anatomische dode ruimte) x ademhalingssnelheid.
Externe en interne respiratie:
§ externe respiratie (gasuitwisseling in de longen) --> de gasuitwisseling van gassen
door diffusie over de alveolair capillaire membraan, tussen de alveoli en het bloed en
in de long capillaire. De wand van iedere alveolus is een cel dik en wordt omringd
door een netwerk van kleine haarvaten. De totale oppervlakte aan alveolaire
capillaire membraan die beschikbaar is voor gasuitwisseling is ongeveer gelijk aan de
oppervlakte van een tennisbaan.
§ Interne respiratie (gasuitwisseling in de weefsels) --> de gasuitwisseling door diffusie
tussen bloed in de haarvaten en de lichaamscellen. Er vindt geen gasuitwisseling
plaats in de slagaders die bloed vanuit het hart naar de weefsels voeren, omdat hun
wanden te dik zijn.
Gastransfort in het lichaam --> zuurstof en koolstofdioxide worden op verschillende
manieren meegevoerd.
- zuurstof: wordt door het bloed meegenomen als oxyhemoglobine (chemische
verbinding met hemoglobine) of opgelost in plasma.
Ozyhemoglobine is instabiel en onder bepaalde omstandigheden ontbindt het snel,
waardoor zuurstof vrijkomt, factoren die de ontbinding versnellen zijn onder andere
een lage zuurstofconcentratie, lage pH en verhoogde temperatuur.
--> actieve weefsels produceren extra koolstofdioxide en warmte, dit leidt tot een
verhoogde afgifte van zuurstof.
- koolstofdioxide: een van de afvalstoffen van de stofwisseling, het wordt
uitgescheden door de longen en getransporteerd op drie manieren:
- als waterstofcarbonaationen in plasma
- een gedeelte wordt meegverd door erytrocyten
- een gedeelte wordt opgelost in het plasma
De concentratie van kooldioxide moet nauwkeurig bestuurd worden omdat een
teveel of gebrek tot een aanzienlijke verstoring van het zuur-base-evenwicht kan
leiden.
--> voldoende koolstofdioxide is essentieel voor het bicarbonaatbuffer systeem dat
tegen een pH-daling in het lichaam beschermt. Overmatige koolstofdioxide leidt
echter tot een vermindering van pH in het bloed, omdat het lichaamswater oplost en
koolzuur vormt.
4
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper mstedehouder. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €6,48. Je zit daarna nergens aan vast.