THEORIE BLOK 11 (OVERBELASTING)
INHOUDSOPGAVE
“Dynamiek van bindweefsel” .................................................................................................................................. 2
Algemene herhaling bindweefselherstel ............................................................................................................ 2
H6: Kraakbeen van gewrichten ........................................................................................................................... 9
H8: Bindweefsel van de spieren ........................................................................................................................ 12
KNGF Richtlijn Artrose heup-knie.......................................................................................................................... 20
Diagnostisch proces .......................................................................................................................................... 23
Therapeutisch proces ........................................................................................................................................ 26
Fysiologie .............................................................................................................................................................. 27
H9.3: Pijn ........................................................................................................................................................... 27
Centrale Sensitisatiepijn in de klinische praktijk ................................................................................................... 29
H2: Wat is centrale sensitisatie en wat zijn de onderlichende mechanisme? .................................................. 29
H3: Klinische herkenning van centrale sensitisatiepijn en differentiaaldiagnostiek met neuropathische
nociceptieve pijn ............................................................................................................................................... 34
Hoorcolleges ......................................................................................................................................................... 38
College 1: Pijnmechanisme ............................................................................................................................... 38
College 2: ........................................................................................................................................................... 42
Tendinopathie ....................................................................................................................................................... 43
Revisiting de continuum model of tendon pathology: What is its merit in clinical practice and research?
(Cook, 2016) ...................................................................................................................................................... 43
Load management in tendinopathy: Clinical progression for Achilles and patellar tendinopathy (Mascaró,
2017) ................................................................................................................................................................. 46
Infographic: Achilles and patellar tendinopathy rehabilitation (Malliaras, 2018) ............................................ 51
Current concepts in tendinopathy rehabilitation (video jill Cook) .................................................................... 52
1
,“DYNAMIEK VAN BINDWEEFSEL”
ALGEMENE HERHALING BINDWEEFSELHERSTEL
• Embryologisch mesoderm (ertussen in liggend
• Verbindende laag
• Draagt krachten over binnen een orgaan en tussen een orgaan
• Biedt weerstand tegen vervorming (trek/druk)
• Heeft een aandeel in de krachtlevering
• Elke cel kent bindweefsel
• Morfologie = de vormleer van organisme, hun organen en weefsels
• Steunweefsel = weefsel dat zorgt voor de stevigheid (= bindweefsel)
• Structurerende substantie = bindweefselmatrix en extracellulaire matrix (ECM)
• Tensegrity = de wijze waarop krachten worden verdeeld over het celskelet en celorganellen
• Polariteitsprincipe = elektrovalente verbindingen
• Fibrocyt/fibroblast (+ andere cellen)
- Liggen ver uiteen
- Produceert bouwstenen voor bindweefselvezels,
complexe proteoglycanen en koppelmoleculen die
cellen en matrix verbinden:
▪ Bindweefselvezels (collageen en elastine) →
mechanische sterkte van bindweefsel
▪ Proteoglycanen → stabilisatie van
bindweefselvezels
▪ Koppelmoleculen → zorgen voor hechting v
an cellen aan matrix
- Bepaalt door subtiele syntheseprocessen het
samenspel tussen collageen, matrix en water → de
kwaliteit van het bindweefsel naar plaats en de eisen
- Volgroeid bindweefsel → spoelvormig uiterlijk
• Fibrocyt = rustende fibroblast
• Extracellulaire matrix = eiwitvezels, gelachtige materie en water = grondsubstantie en vezels
2
,• Procollageen moleculen (tropocollageen)
➔ Collagene fibril → collageenvezel
- Door rek vrijwel niet vervormbaar
- Minder actief bezig met collageenvorming
- Meest voorkomende eiwit → 30% van het lichaamseiwit
- Verbindend bestanddeel van alle bindweefselcomponenten in het lichaam
- Drie-dimensionaal ruimtelijk geordend
- Soms parallel gelegen tegen opzichte van elkaar
- Vezelsamenstelling, dichtheid en ordening varieert met anatomische locatie
- Soorten collageen
▪ Type 1: botten, pezen, huis, ligamenten, fascies, bloedvaten (90% van al het
collageen)
▪ Type 2: hyalien gewrichtskraakbeen, tussenwervelschijven
▪ Type 3: huis, bloedvaten, interne organen, litteken, endomysium
▪ Type 4: type1 en cornea van het oog
▪ Type 5: discus, meniscus, hyalien kraakbeen
• Fibrilline en elastine moleculen
➔ Elastine → elastische vezels
- Rekbaar (tot 150%)
- Gele kleur
- Opgebouwd uit hydrofobe, ongeladen aminozuren
- Moeilijk oplosbaar in water en bindt niet aan de proteoglycanen
- Microfibrillen liggen verspreid aan de buitenzijde (bestaat uit glycoproteïne fibrilline)
- Rimpels: neerslag van calciumfosfaat
- Kunnen goed tegen uitdroging
• Proteoglycanen
➔ Hyaluronanketen, netvormende proteïnen en
verbindingsproteïnen, centrale eiwitketens,
glycosaminoglycanen
➔ Grondsubstantie (matrixgel, amorfe matrix, interstitiële
gel), macromoleculen die veel water binden en
bindweefselvezels koppen en scheiden
- Uiteenlopende eigenschap pen (gewrichtskraakbeen:
op verschillende diepten komen proteoglycanen voor)
- Constante vorming van proteoglycanen (hoge
vervangingsgraad, 4-10 dagen)
- Matrix mediatoren tussen de vezels, de cellen en het
water
- Kraakbeen: uitgebreide complexen
3
, - Bot: kleine proteoglycanen
- Negatief geladen, bindt water
• Glycoproteïne
➔ Specifieke hechtmoleculen, die als intermediair tussen
collageen, celmembranen en proteoglycanen optreden
- Zelfde bouw als proteoglycanen, maar kortere
suikerketen
- Fibronectine = V-vormige moleculen met
bindingsplaatsen voor collageen, celmembranen,
proteoglycanen en fibrine (is ook een glycoproteïne)
▪ Functie: cellen aan elkaar en aan de matrix
hechten
▪ In groeiende weefsels is er aan het oppervlak
van de snel delende cellen vrijwel geen
fibronectine gehecht, zodat ze mobiel blijven
▪ Rustende weefsels hebben een hoog fibronectine-gehalte
▪ Kan oplosbare en onoplosbare fibrillen vormen
- Integrine = hechtingsplaats voor fibroblasten op collagene vezels (zodat de fibroblast
zich kan voortbewegen)
- Laminine = essentieel bestanddeel van de basale lamina in het lichaam
• Onbelast bindweefsel (zonder trauma)
- Zwakker en fysisch slapper door:
▪ Verminderde stabiliteit en sturing van collageen
▪ Een verminderde waterbinding door de proteoglycanen
- Vervormt bij dezelfde belasting sterker en raakt eerder beschadigd
Proteoglycanen, glycoproteïne en de vezels in de bindweefselmatrix zorgen voor een uitgebreid
netwerk. Dit netwerk bindt een grote hoeveelheid water en bepaalt mede de plaats van de cellen in
de matrix. Ook voorkomt dit netwerk dat vrij water naar lager gelegen lichaamsdelen zakt. De
proteoglycanen-samenstelling van de matrixgel bepaalt het tempo waarmee zich vormend collageen
condenseert en ook de dikte van de zich vormende vezels. Bij belasting zorgen de negatief geladen
proteoglycaancomplexen ervoor dat de vezels volgens relatief vaste routes verschuiven en dat er na
ontlasting vormherstel optreedt. Elastine helpt daarbij. Cellen zijn in dit vezelnetwerk verankerd door
middel van glycoproteïne (fibronectine en laminine).
4