Klimaatontwerp | Literatuur
Inhoudsopgave:
Week 1:
• I-210
• I-230
• Hoofdstuk 1
Week 2
• I-264
• I-266
• Week 3:
• I-350
• I-360
• I-430
• I-440
• I-450
,Klimapediamodule: I-210, Inleiding klimaatinstallaties
Het doel van klimaatinstallaties is het ondersteunen van de gebouwfuncties en het creëren van een
comfortabel en gezond binnenklimaat. Het gebruik/ de invulling hiervan is afhankelijk van de
gebouwfunctie, bijvoorbeeld:
- Kantoorfunctie: 20 graden in de zomer, 27 graden in de winter, luchtvochtigheid tussen 30% en
70%, ruime daglichttoetreding gewenst.
- Museumfunctie: stabiel klimaat van 20 graden, luchtvochtigheid van 50% met max. variatie van
3%, minimale daglichttoetreding.
- Zwembad: temperatuur tussen 28 en 33 graden. Daglicht gewenst.
- Skihal: temperatuur -5 graden.
Het bouwbesluit vormt de basis voor de meeste ontwerpen. Het bouwbesluit definieert per
gebruiksfunctie een minimum kwaliteitsniveau. De aanvullende eisen hebben betrekking op het
thermisch klimaat (temperatuur, luchtbeweging & vochtigheid), de luchtreinheid (ventilatie &
luchtfiltering), de verlichting en de akoestiek.
Ontwerpproces: Integraal ontwerpen: het afstemmen van alle verschillende aspecten om tot een
optimaal en effectief ontwerp te komen wordt integraal ontwerpen genoemd.
Trias Energetica: Het energiegebruik van klimaatinstallaties is belangrijk. Met name bij complexe
ontwerpopgaven kan een laag energiegebruik alleen worden gerealiseerd door een goed integraal
ontwerp. Hierbij wordt de strategie gevolg van de trias energetica/ trias ecologica:
1. Beperk de energievraag door verspilling tegen te gaan, bijvoorbeeld door goed te isoleren en
warmteterugwinning op ventilatielucht.
2. Maak maximaal gebruik van energie uit duurzame bronnen, bijvoorbeeld door toepassing van
zonnecellen en zonneboilers
3. Maak zo efficiënt mogelijk gebruik van fossiele brandstoffen om in de resterende energiebehoefte
te voorzien; bijvoorbeeld door toepassing van een warmtepomp of een WKK.
Het binnenklimaat is dus sterk afhankelijk van klimaatinstallaties. De afhankelijkheid is groter
naarmate het binnenklimaat zwaarder wordt belast door bronnen binnen het gebouw (personen,
kunstverlichting, apparaten, productieprocessen, bouwmaterialen) of buiten het gebouw
(meteorologische omstandigheden, verkeer en industrie).
Hoe groter de invloed van externe belastingen, hoe meer vermogen nodig is om het binnenklimaat te
beheersen en hoe meer energie dit zal kosten.
Installaties als vormgevingsmiddel: Bij het gebruik van installatietechnische elementen als
vormgevingsmiddel, is het van belang dat dit geen afbreuk doet aan de functionaliteit van de
installatietechniek.
Een voorbeeld van een niet meer goed functionerende ingreep uit esthetische overweging: het
positioneren van toe- en afvoerroosters van ventilatielucht vlakbij elkaar. Dit zorgt voor kortsluiting.
Klimaat als vormgevingsmiddel: Zintuiglijke ervaringen volgen deels uit waargenomen verschillen
(vanuit een koude ruimte een warme ruimte binnenkomen). Ontwerpers kunnen dit gebruiken door
bewust thermische contrasten tussen ruimten te creëren. Dat kan functioneel zijn, bijvoorbeeld om
gebruikers of bezoekers een ruimte op een bepaalde manier te laten ervaren of om de behaaglijkheid
van andere ruimten te accentueren.
,Klimapediamodule: I-230: Ontwerptraject
In een traditioneel ontwerptraject wordt elke fase afgesloten met een gezamenlijk fasedocument
waarin wordt aangegeven wat er gewijzigd is na het vorige document en welke beslissingen moeten
worden genomen voor de volgende fase. Meestal is het bouwkundig schetsontwerp het uitgangspunt
voor het installatietechnische ontwerp. Het figuur op de volgende bladzijde toont hoe de adviseurs tot
een systeemkeuze kunnen komen.
Het doel van het proces is volgens ISSO: voldoende comfort, flexibiliteit, energieprestatie, ruimte voor
inbouw, mogelijkheden van onderhoud en beheer, kostenbeheersing en beperking nadelige
milieueffecten. In het schema wordt het installatieontwerp beschreven als een op zichzelf staand
proces en niet als deel van het architectonisch ontwerpproces. Met een integraal ontwerpproces, is er
een sterke interactie tussen de bouwkundige & installatietechnische ontwerpprocessen met uiteindelijk
een beter resultaat.
Het ontwerpproces wordt uitgevoerd van ‘grof’ naar ‘fijn’. Met name in de beginfase als ‘grof’ wordt
gewerkt, is de interactie tussen de vakgebieden van groot belang. Hierbij worden de fundamentele
systeemkeuzes gemaakt.
Kort beschreven: Er wordt gediscussieerd over de samenhang tussen installaties en het ontwerp en
hoe dit optimaal mogelijk kan worden uitgevoerd.
Uitdagingen: Er is een spanningsveld aanwezig tussen het architectonisch ontwerp en het ontwerp
van de installaties en daarmee ook tussen architecten en installatieadviseurs. De spanning wordt
veroorzaakt doordat klimaatregelende voorzieningen voor architecten in de eerste plaats elementen
zijn die bijdragen aan de vormgeving. Voor installatieadviseurs zijn de elementen voorzieningen die
het klimaat en de mate van comfort in een gebouw bepalen.
Een van de mogelijke strategieën om tot een energiezuinig ontwerp te komen is met installatiearm
gebouwen. Dit komt onder andere overheen met de strategie van Passief bouwen. Om dat te
bereiken, is een gebouw nodig dat voor het functioneren ervan zo onafhankelijk mogelijk is van
installaties Dat vraagt veel van de thermische eigenschappen van het gebouw, zoals van de
massa en de isolatie, maar ook van de bouwkundige voorzieningen waarmee het binnenklimaat
moet worden geregeld, zoals inbraakvrije spuivoorzieningen en (automatisch) regelbare zonwering.
Enkele hoofdstappen van het ontwerpproces: een aantal uitgangspunten, fases en hoofdstappen:
Ventilatie:
• In elk gebouw horen ventilatievoorzieningen. Bij de bepaling van de hoeveelheid verse
toegevoerde lucht moet de gewenste luchtkwaliteit als uitgangspunt worden genomen. Hogere
luchtkwaliteit = meer toevoer = meer energie…
• Is natuurlijke toevoer van ventilatielucht gewenst en mogelijk? Dit is namelijk goedkoper omdat
minder kanalen en ventilatoren nodig zijn. Mits goed ontworpen, hebben ook veel gebruikers de
voorkeur voor een bepaalde vorm van natuurlijke ventilatie. Omdat warmteterugwinning minder
goed mogelijk is, is meestal wel meer verwarmingsenergie nodig, dan bij gebalanceerde ventilatie.
Daarnaast is er bij natuurlijke toevoer meer kans op het ontstaan van tochtklachten, met name als
grote hoeveelheden lucht moet worden toegevoerd.
• Bij gebalanceerde ventilatie moet vanaf het VO rekening worden gehouden met de benodigde
ruimte voor de kanalen & de route die de kanalen volgen, zowel luchttoevoer als luchtafvoer.
Verwarming:
• Zorg voor zo min mogelijk warmteverliezen door goede isolatie & WTW.
• In water kan veel meer warmte en koude worden opgeslagen dan in lucht (per m3). Om leiding-
/kanaalgroottes te beperken hebben waterdragende systemen vaak de voorkeur.
Koeling:
• Is koeling in een gebouw gewenst/ noodzakelijk? Hoe is het gebruik in de zomerperiode en is er
budget beschikbaar voor koelinstallatie?
• Minimaliseer de interne en externe warmtelast voor de zomerperiode.
• Zorg voor (bij voorkeur inbraakvrije) spuivoorzieningen om in de zomerperiode koele lucht toe te
voeren in het gebouw.
, Opwekking:
• Kunnen warmte en koude (deels) duurzaam worden opgewekt? Warmte- en koudeopwekking met
een warmtepomp verbonden met een aquifer is een veel toegepaste techniek.
• Is eenmaal bekend hoe koude en warmte wordt opgewekt dan kan ook de bouwkundige plek en
ruimte daarvoor worden gereserveerd.