Inleiding Recht
Samenvatting van de hoorcolleges en werkgroepen
Hoorcollege 1
Wat is recht?
- zodra twee mensen met elkaar in contact komen, ontstaat recht.
- recht is het geheel van maatschappelijke orde;
> en het proberen te anticiperen op gedragingen van anderen.
- er kan een onderscheid worden gemaakt tussen moraal en recht:
> moraal (niet afdwingbaar, een innerlijke houding);
> recht (afdwingbaar, uiterlijke gedragingen).
- de rechtsrealistische benadering zegt dat recht hetgeen is wat de rechter zegt, dat het recht
gevonden kan worden in de rechtbanken.
- het legisme zegt dat de rechter zo dicht mogelijk bij de wet moet blijven als mogelijk is
tijdens een uitspraak;
> kritiekpunten hierover zijn leemtes in de wet en het bestaan van onduidelijke wetten
en vage bepalingen.
Basisbegrippen
- positief recht (ius positivum of ius constitutum) zijn wetten die uitgevaardigd zijn door de
staat;
> de bevoegde instantie, volgens de vastgestelde procedure, met dwang gehandhaafd.
- natuurrecht / ideaalrecht (ius consistuendum) is het recht waarvan wij zouden willen dat het
geldt.
> hoger recht: ongeschreven rechtsbeginselen, als toetssteen voor de geldigheid voor
de wetten.
- objectief recht is het recht dat in de wettenbundel staat, subjectief recht wordt afgeleid van
het objectieve recht (ik heb het recht om mijn fiets te verkopen (objectief), ik heb het recht
mijn fiets te gebruiken (subjectief)).
- materieel recht gaat over gedragingen en is inhoudelijk, formeel recht bepaald hoe het
materieel recht wordt geregeld.
- een wet in formele zin is tot stand gekomen met de Staten Generaal, een wet in materiële zin
is een ieder verbindende bepaling.
Rechtsgebieden
- het positief recht is onder te verdelen in het publiekrecht en het privaatrecht.
- bij het privaatrecht ligt het initiatief tot handelen bij de burgers zelf en is er sprake van een
horizontale relatie (burger - burger).
- bij het publiekrecht neemt de overheid initiatief tot handhaving en is er sprake van een
verticale relatie (burger - overheid).
Rechtsbronnen
- de vier rechtsbronnen zijn de wet, de rechtspraak (jurisprudentie), verdragen en gewoonten.
- welke van de rechtsbronnen prioriteit heeft, verschilt per denker, land en tijd.
- territoriale jurisdictie wil zeggen dat de wet alleen geldt voor het land waarin deze wordt
uitgevaardigd.
- in de 19e eeuw hadden de wet en de gewoonte prioriteit, rondom het begin van de 20e eeuw
verschoof dit naar de rechter, aan het eind van de 20e eeuw werden de verdragen prioriteit.
,- de hiërarchie in de wetgeving is van hoog naar laag: verdrag, statuut, grondwet, wetten door
nationale wetgever, wetten door lagere overheden.
- de hiërarchie in de wetten zelf is als volgt:
> hogere wet voor lagere wet (lex superior derogat legi inferiori);
> latere wet voor eerdere wet (lex posterior derogat legi priori);
> bijzondere wet voor algemene wet (lex specialis derogat legi generali).
- wetten in formele zin mogen niet aan de grondwet getoetst worden:
> beschermt de democratie, de rechtszekerheid, de Trias Politica en het legisme.
- gewoonte kan gelden als bron voor het recht, wanneer er sprake is van een herhaling van
gedragingen en er een rechtsplicht geacht is te zijn.
Werkgroep 1
1) c. Wat is volgens het boek Inleiding recht kenmerkend voor het strafrecht in vergelijking
met andere rechtsgebieden?
Het algemeen belang staat er centraal en de overheid neemt het initiatief tot handhaving.
3) a. Is deze rechtsregel een normatieve regel? En zo ja, wat is de modaliteit?
Een normatieve regel is een gebod, een verlof of een verbod. Als dit niet het geval is, spreken
we van een niet-normatieve regel. Een gebod, verlof of verbod is een modaliteit.
b. Bevat deze wetsbepaling cumulatieve en/of alternatieve voorwaarden?
Cumulatieve voorwaarden kun je herkennen aan het woord ‘en’ tussen de voorwaarden,
alternatieve voorwaarden aan het woord ‘of’.
4) b. Wat zijn de wettelijke voorwaarden voor het aanbrengen van een strafzaak bij de
politierechter?
De zaak moet in eerste aanleg zijn en het moet geen kantonzaak zijn. Ook moet de zaak
eenvoudig van aard zijn en de te eisen gevangenisstraf mag niet hoger zijn dan een jaar. Dit
staat in artikel 51 Wet RO en artikel 367 Sv.
Casus: de tandenborstelfetisjist
Feiten: Ronald Riedstra wordt diefstal ten laste gelegd en wordt ervan verdacht meerdere
keren in verschillende winkels tandenborstels van Oral-B te hebben gestolen. Hij is op
heterdaad betrapt en heeft tijdens het verhoor toegegeven dat hij al eerder in dezelfde winkels
tandenborstels heeft gestolen.
Vonnis: Bij het vonnis is hetzelfde gebeurd, maar dan met scheermesjes. De officier van
justitie stelde een gevangenisstraf van vier weken voor, maar dit vond de politierechter en te
lichte straf op grond van de ernst van de zaak en het meerdere malen in aanraking zijn
gekomen met het misdrijf. De verdachte krijgt een straf van vier maanden gevangenisstraf.
Hoorcollege 2
Rechtswetenschap versus rechtsgeleerdheid
- ‘wat’ en ‘waarom’ vragen vormen het uitgangspunt van de wetenschap.
- de waarheid betreft twee zaken; de stand van zaken is zo, je levert ook bewijs en stelt dan
dat het echt zo is.
- feiten zijn, maar normen behoren te zijn.
, - er zijn twee oude methoden, namelijk inductie en deductie:
> inductie: van het bijzondere naar het algemene, van vele concrete waarnemingen
leidt je een wetmatigheid af.
> deductie: van het algemene naar het bijzondere, er wordt eerst een hypothese
bedacht.
- verschillen tussen natuurwetenschap en rechtswetenschap:
> natuurwetenschap: exacte wetenschap, toetsing hard en exact.
> rechtswetenschap: minder precies, diverse mogelijke uitkomsten (normatief).
- rechtswetenschappers zoeken naar de fundamentele begrippen, definities, onderscheidingen
en beginselen waarmee ze het geheel van in de rechtsbronnen gegeven regels als een
samenhangend systeem kunnen zien.
- drie kernbegrippen van de rechtswetenschap zijn descriptief, analyserend en
ontdekken/bedenken van structuren.
- hermaneutiek is het kijken naar de bedoeling van het recht, een theologische benadering van
het recht.
Rechtsvinding
- het inductieprobleem; moet je niet ontelbare keren waarnemen voordat je een geldige
bewering kunt maken?
- bij een deductieve redenering begint men vanuit de wet, waarna het concreet geval onder de
wet of norm wordt gebracht.
- een modus ponens is een redeneerschema van een deductieve redenering;
> als P dan Q;
> P is de assumptie, Q is de conclusie.
- progressief redeneren is het redeneren vanuit de premissen naar de conclusie (bijvoorbeeld
een deductieve redenering).
- regressief redeneren is het redeneren vanuit de assumptie en de beslissing naar de regel, dit
wordt vaak gedaan als de conclusie van het progressieve redeneren niet wenselijk is.
- er zijn drie typen rechtsvinding, namelijk;
> republiek: de strikte gehoorzaamheid aan de wet, dit is een heteronome
rechtsvinding.
> L’état despotique: niet de wetten maar het oordeel van de rechter, dit is een
autonome rechtsvinding.
> L’état monarchique: een tussenvorm, waarin de rechter vrij staat de wet te
interpreteren.
Het klassieke model
- het klassieke model van rechtsvinding heeft drie belangrijke kenmerken:
> de wet heeft een centrale positie;
> er is een onproblematische toepassing van de wet;
> legaliteit is belangrijker dan legitimiteit.
- er zijn ook drie kritiekpunten op het klassieke model:
> de wet heeft geen antwoord op alle vragen;
> de wet kan niet mechanisch worden toegepast;
> legitimiteit is even essentieel als legaliteit.
- Hart herformuleert het klassieke model, waardoor twee nieuwe regels gelden:
> voor de kerngevallen (core cases) geldt het klassieke model van rechtsvinding;