Universiteit van Amsterdam Studiejaar 2021-2022
Politieke grondrechten
Week 2 – Vrijheid van meningsuiting (1):
algemeen; uitlatingen over gezagsdragers
Artikel 7 GW
De term openbaren: de inhoud in de geestelijke sfeer. Mag alleen worden beperkt door wet in formele
zin. Anderzijds heb je het verspreiden in de ruimtelijke sfeer. Dit valt niet onder de reikwijdte van artikel
7, lid 1 GW, maar onder lid 3. Het verspreiden mag wel beperkt worden door lagere organen. Dit vloeit
voort uit het Tilburg arrest (niet verplichte jurisprudentie, maar een klassieker). De HR heeft ervoor
gekozen om dit onderscheid te maken, omdat het niet wenselijk is dat gemeentelijke organen iets kunnen
zeggen over de inhoud van een uiting. Gevolg zou dan zijn dat je in gemeente Y niet iets mag zeggen over
iets, maar in gemeente X wel.
Gemeenten mogen dus wel beperkingen instellen tegen uitingen, maar ze mogen het niet verbieden.
Want dan is openbaren van inhoud niet meer mogelijk.
Per zelfstandig verspreidingsmiddel (affiches, potloden uitdelen, boekhandel, e.d.) moet er een
mogelijkheid blijven om daar gebruik van te blijven maken.
Lid 1 of 3?
Er zijn twee criteria om te bepalen of iets lid 1 of lid 3 is:
1. Kun je de uiting zonder technisch hulpmiddel tot je nemen? Als je wel een technisch hulpmiddel nodig
hebt, bijvoorbeeld het vertonen van een film, dan is het lid 3. Artikel 7 GW is wat verouderd. Want
neonletters is lid 1, maar iets dat op internet gepubliceerd wordt is lid 3. Dus de fysieke krant is lid 1
en de digitale krant is lid 3.
2. Komt het publiek gezamenlijk ergens naar toe om de uiting te horen/zien, dan lid 3. Volgens
schrijvers is dit alleen zo wanneer je bij het ‘tonen’ ook iets zegt. Het gaat er niet om of er mensen
kennis van nemen, maar de mogelijkheid dat er mensen kennis van nemen.
Delegatie ten aanzien van beperkingen met de inhoud is zowel in lid 1 als lid 3 niet mogelijk. Alleen
wanneer de beperkingen zien op het verspreiden (het hoe, wat, wanneer en waar) dan is dat ook mogelijk
door lagere organen.
Als iets een bijdrage is aan het maatschappelijk debat, moet nog beoordeeld worden of iets onnodig
grievend is. Zo ja, dan geniet de uitlating geen bescherming op grond van artikel 7 GW.
Artikel 10 EVRM
Vereisten voor een beperking (lid 2):
1. De beperking moet voorzien zijn bij wet;
2. Het moet noodzakelijk zijn in een democratische samenleving;
3. Het moet een legitiem doel dienen (genoemd in het artikel).
Noodzakelijk in een democratische samenleving
De vrijheid van meningsuiting geldt niet alleen voor uitingen die op instemming kunnen rekenen, maar
ook juist voor uitingen die kwetsen, choqueren of voor verwarring zorgen. Het hof maakt in de meeste
gevallen een belangenafweging. Er dienen relevante en voldoende redenen voor de inmenging te zijn,
mag niet disproportioneel zijn. Een bijkomende eis is dat er een ‘pressing social need’ is voor de
inmenging. Bij de toets van proportionaliteit wordt ook gekeken naar de subsidiariteit: is een minder
vergaande maatregel voldoende om het gestelde doel te bereiken, dan is de verdergaande maatregel
disproportioneel.
Samenvattend:
Vereiste van proportionaliteit: staat het belang in verhouding tot de inbreuk?
Subsidiariteit: is dit de beste manier om het te bereiken of zijn er ook andere manieren?
1
, Universiteit van Amsterdam Studiejaar 2021-2022
Om de noodzakelijkheid en de afweging van belangen te bepalen, kijkt het hof naar een aantal belangrijke
onderscheidingen.
*Maatschappelijk debat en andere uitingen*
In de jurisprudentie wordt een onderscheid gemaakt in uitingen die een bijdrage leveren aan het
maatschappelijk debat en andere uitingen. Voor inmenging bij uitingen die een bijdrage aan het
maatschappelijk debat zijn, is een relatief kleine appreciatiemarge (zie hierna Appreciatiemarge).
Wanneer een uiting te veel is gericht op de verstrooiing of de bevrediging van de nieuwsgierigheid van het
publiek, valt het niet onder uitingen die een bijdrage leveren aan het maatschappelijk debat.
Betreft het uitingen die niet een bijdrage leveren aan het maatschappelijk debat, geniet deze nog steeds
de bescherming van artikel 10 EVRM. Echter, er is een ruimere appreciatiemarge. De beperking zal minder
snel disproportioneel zijn.
*Gezagsdragers*
Gezagsdragers en politici zullen meer moeten kunnen velen dan anderen. Anders zou kritiek op de
overheid gesmoord kunnen worden. Ook personen die in de openbaarheid zijn getreden moeten ook
meer kunnen verdragen. Publieke gezagsdragers zoals sporthelden nemen in de jurisprudentie een plekje
in tussen de gezagsdragers en de gewone burger. Op rechters moet meer kritiek mogelijk zijn dan op de
gewone burger. Anderzijds kunnen rechters zicht ten opzichte van gezagsdragers zich moeilijker
verdedigen. Voor lagere ambtenaren geldt dat er onderscheid gemaakt moet worden tussen uitlatingen
die hen persoonlijk worden toegevoegd in de uitoefening van hun functie en het in de media bekritiseren
van de wijze waarop zij hun functie uitoefenen. De op de persoon gerichte uitingen zijn geen bijdrage aan
het maatschappelijk debat.1 Terwijl heftige uitlatingen over het functioneren van de politie op een
internetsite moet toegestaan worden.
*Rol pers*
De pers heeft bij uitstek de rol om het publiek van informatie te voorzien. Voor inmenging in de
persvrijheid moet een zeer goede reden zijn. Het hof laat ook meewegen of een maatregel een chilling
effect kan hebben. Als je één sanctie accepteert, heeft dat ook gevolgen voor de toekomst. Dus als we
deze beperking accepteren, dan zullen ook andere burgers (of journalisten) zich geremd voelen om
bepaalde uitlatingen te doen en dat gaat extra ten koste van het publieke debat. Aan de pers komt dus
een grote bescherming toe, maar ook wijst het hof op de verantwoordelijkheid van de pers. Journalisten
dienen te goeder trouw te handelen en accurate en betrouwbare informatie te verschaffen.
*Feiten of waardeoordelen*
Onderscheid tussen feiten en waardeoordelen is belangrijk. Voor waardeoordelen mag niet worden
verwacht dat zij bewezen (kunnen) worden.2 Wel dienen voor vergaande kwalificaties (racist, nazi-
methoden) een feitelijke basis te bestaan. Impliciet zegt het hof dat er in het algemeen voor
waardeoordelen meer ruimte moet zijn dan voor feitelijke oordelen.
*Openbare sfeer of privéleven*
Het staat de pers zeker niet vrij zomaar over het privéleven te berichten als de berichtgeving geen enkel
verband houdt met het publieke debat.
*Wie doet de uitlating?*
Het is ook van belang wie de uitlating doet. De pers is hiervoor al aan bod gekomen. Een
volksvertegenwoordiger – van de oppositie – hoort veel ruimte te hebben om deel te nemen aan het
maatschappelijk debat en om kritiek uit te oefenen op de regering. De vrijheid van meningsuiting voor
een volksvertegenwoordiger kan wel beperkt worden. Meer in het algemeen kunnen politici die aanzetten
tot haat, geweld, maar ook tot onverdraagzaamheid wel degelijk gesanctioneerd worden.3 Politici moeten
ook rekening houden met de uitgangspunten van de democratie, omdat zij uit zijn op macht.
1
Arrest Janowski, par. 23.
2
Arrest Lingens, par 46.
3
Arrest Feret, decision of the court Alinea 3 (week 3).
2