Moleculen= de kleinste deeltjes van een stof met nog alle eigenschappen van die stof
Cellen= basiseenheden van je lichaam, elk leven wezen of organisme bestaat uit een of meer cellen
Glucose is brandstof voor cellen. Glucosemoleculen opnemen? Cellen insuline nodig. Bloed vervoert
insuline van alvleesklier met de glucose uit je darmen naar de cellen.
Organisatieniveaus= begrensde biologische structuren, met een duidelijke samenhang tussen de
onderdelen, waarbij elk niveau voortbouwt op de onderliggende niveaus.
Organisatieniveaus van groot naar klein:
1. Biosfeer/systeem aarde (een dynamisch systeem gevormd door alle fysische, chemische en
biologische processen op aarde en hun onderlinge relaties)
2. ecosysteem (een begrensd gebied waarin organismen met elkaar en met de levenloze natuur
relaties hebben)
3. levensgemeenschap (alle organismen die onderling een relatie hebben in een bepaald
gebied)
4. populatie/ soort (een groep organismen van dezelfde soort in een bepaald gebied. Alle
organismen met vergelijkbare eigenschappen die zich onderling kunnen voortplanten en
vruchtbare nakomelingen kunnen krijgen, horen tot dezelfde soort )
5. organisme (een leven wezen, zoals jij, een hond en de zonnebloem in de tuin)
6. orgaanstelsel ( diverse organen die samen een bepaalde taak hebben)
7. Orgaan (verschillende weefsels die samenwerken aan een bepaalde taak)
8. weefsel (een groep cellen met dezelfde bouw en functie)
9. cel (de functionele basiseenheid van elk organisme. Een cel bevat cytoplasma, erfelijk
materiaal en is omring door een membraan)
10. organel (een onderdeel van de cel met een bepaalde taak)
11. molecuul (een structuur die bestaat uit meerdere atomen en met alle eigenschappen van die
bepaalde stof)
12. atoom (bouwstenen van een molecuul)
Emergente eigenschap= een nieuwe eigenschap die op een hoger niveau ontstaat, die er bij een
lager niveau nog niet is
De levenskenmerken:
1. opgebouwd uit één of meerdere cellen
2. groei
3. voortplanting
4. stofwisseling (opnemen, omzetten en afgeven van stoffen)
5. waarnemen van en reageren op veranderingen in de omgeving
6. organisatie van erfelijk materiaal
Het gebruik van stamcellen kan een mogelijke geneeswijze zijn voor sommige suikerpatiënten. Die
cellen hebben zich het vermogen zich te blijven delen en kunnen differentiëren in gespecialiseerde
celtypen. Stamcellen zijn ongedifferentieerde cellen uit:
, 1. embryo’s ( na ivf-behandeling/ differentiatie tot elk type/ etisch?)
2. navelstreng (lijken op volwassen stamcellen; niet uitgroeien tot elk cel)
3. volwassen organen (beenmerg/ huid of haarcellen)
Celdifferentiatie= het ontstaan van cellen die verschillen in grootte, vorm en functie in het embryo.
Gedifferentieerde cellen onderscheiden zich door de verschillende eiwitten die ze maken.
Eiwitten= organische stoffen, opgebouwd uit aminozuren. Betrokken bij alle levensprocessen.
De verhouding oppervlak/inhoud= beperkt de maximale grootte die cellen kunnen.
Weefselvloeistof= zit om de cellen in de weefsels. Hieruit kunnen de cellen zuurstof en
voedingsstoffen opnemen en koolstofdioxide en afvalstoffen afgeven.
Par. 2.2
Eukaryoot= cel met een celkern (kernmembraan om DNA)
Prokaryoot= cel zonder een celkern (DNA ligt los in cytoplasma), bacteriën zijn ook prokaryoot.
RNA= kopie van DNA
Virus= omhulsel van eiwitten met daarin DNA of RNA, heeft geen eigen stofwisseling
Autotroof= kan wel zelf glucose aanmaken
Heterotroof= kan geen glucose aanmaken
De celorganellen bouw en functie:
1. celkern= omgeven door een kernmembraan met poriën en bevat DNA-moleculen met de
bouwinstructies om eiwitten te maken.
2. ribosomen= bestaan uit eiwitten en rRNA (ribosomaal RNA). Het zijn organellen die
aminozuren aan elkaar koppelen tot eiwitten. Ze liggen los in het grondplasma of zijn
gebonden aan het ER.
3. Endoplasmatisch reticulum (ER)= het ER is een netwerk van membranen. Ruw ER (met
ribosomen) bewerkt en transporteert eiwitten. Glad ER (zonder ribosomen) maakt o.a.
vetachtige stoffen zoals fosfolipiden en maakt giftige stoffen onschadelijk (lever).
4. Golgi-systeem= bestaat uit platte membraanzakken. Eiwitten en vetachtige stoffen uit het ER
gaan via transportblaasjes naar het Golgi-systeem dat de stoffen bewerkt, sorteert en in
transportblaasjes verpakt.
5. Celmembraan= begrenst de cel. Voorkomt het willekeurig uitwisselen van stoffen. Maakt
selectieve uitwisseling van stoffen mogelijk = selectief permeabel
6. Mitochondrium= staafvormig organel. bestaan uiteen buitenmembraan en een geplooid
binnenmembraan. Ze breken glucose af met behulp van O2. Dat levert energie (ATP) op voor
het functioneren van een cel.
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper NWK2005. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €3,99. Je zit daarna nergens aan vast.