Soort= een groep organisme die overeenkomst in uiterlijke kenmerken heeft en de mogelijkheid om
vruchtbare nakomelingen te krijgen tegenwoordig DNA-onderzoek gebruikt om te bepalen of 2
organismen dezelfde soort zijn. Ondersoort= meestal een geografisch afgescheiden groep
soortgenoten met iets afwijkende kenmerken
Taxonomie= de wetenschap die soorten indeelt in groepen; vooral gelet op overeenkomstige
kenmerken; plaatst organismen bijeen in steeds grotere groepen: organismen soorten
geslachten families orden klassen afdelingen rijken domeinen
Ras= een groep dieren of planten, ontstaan door fokken of kweken
Linnaeus gebruikte als hoogste indelingsgroep het planten- en dierenrijk, later kwam daar het
bacterierijk bij.
Autotrofe organismen= kunnen van anorganische moleculen, organische stoffen maken
Heterotrofe organismen= kunnen alleen van kleine organische moleculen grotere organische
stoffen maken, is dus afhankelijke van andere organismen
Tegenwoordig gebruiken taxonomen 3 domeinen (i.p.v. 4 rijken) als hoogste indelingsgroep, elk met
een eigen type rRNA: de archaea, de bacteriën en de eukaryoten.
- Archaea zijn net als bacteriën prokaryoten
(eencelligen zonder kernmembraan). Hun
cirkelvormig DNA ligt los in de cel. De
bouw van het celmembraan bij archaea
wijkt af van dat bij de beide andere
groepen. Het membraan bestaat uit een
enkele laag fosfolipiden met lange
vetachtige (isopreen) staarten. Zie
- De celmembranen van bacteriecellen en eukaryote cellen
hebben een dubbele laag fosfolipiden.
- Eukaryote cellen hebben het DNA in een celkern.
DNA-onderzoek gebruikt voor meer betrouwbare indeling van
soorten genen geanalyseerd voor eiwitten die in veel
verschillende organismen voorkomen.
Moleculaire klok= tijdsverloop gebaseerd op de mutatiesnelheid
van het DNA toont aan welke soorten verwant zijn en hoelang
aanwezig op aarde
Hybride= een nakomeling (vaak onvruchtbaar) van 2 verschillende soorten helpen om
familierelaties tussen soorten in kaart te brengen 2 soorten kunnen alleen nakomeling krijgen als
DNA groot deel gelijk is
, Par. 6.2
Populatie= een groep individuen van 1 soort in een bepaalde omgeving/gebied. Ze
kunnen onderling met elkaar voortplanten. Door versnippering (=opdelen van
leefgebied in kleinere stukken) van leefgebieden ontstaan er kleinere meta-
populaties. Door bv. ecoducten kan dit effect verkleind worden. Of door
ontsnippering, delen van het versnipperde gebied met elkaar verbinden, ga je de versnippering weer
tegen.
Om de populatiegrootte te bepalen kan je de dieren tellen of gaan schatten. Tellen gebeurd vaak bij
grotere organismen, schatten bij kleine organismen. Dit kan ook mbv DNA-onderzoek.
De vangst-terugvangst methode wordt ook vaak gebruikt, bv. met bosmuizen. Verspreid over het
gebied worden bosmuizen in vallen gevangen (n1). Deze worden gemerkt en weer vrijgelaten. Na
een paar dagen worden er opnieuw bosmuizen gevangen in vallen (n2). Een deel hiervan heeft het
merkteken (n3). De totale populatie (N) kun je nu berekenen mbv de formule:
N= (n1 x n2) / n3
Of als je een ander gedeelte wil berekenen dan N:
n3/n2 = n1/N
Door geboorte en immigratie nam de populatiegrootte steeds sneller toe. Sterfte en emigratie
verkleinden de populatiegrootte.
In het voorjaar zetten de mannetjes hun territorium (=een tegen soortgenoten verdedigd leefgebied,
door een enkel organisme of een groep) uit. Hier zoeken ze voedsel en verzorgen ze de jongen.
Beperkende factor= de abiotische factor die de groei van een populatie het meest
belemmert
Organismen kunnen ook weggaan en in een andere populatie terechtkomen dragen bij aan
genetische diversiteit= de genetische variatie in een populatie
Inteelt= kruising tussen nauw aan elkaar verwante individuen. Kan leiden tot nakomelingen
die minder vruchtbaar zijn of een zwakkere gezondheid hebben
Een gebied zo inrichten dat soorten zich er ‘thuis’ gaan voelen, vergroot de overlevingskansen.
Beheerders zorgen hiervoor, zij zetten soms dieren uit als beheermaatregel.
Herintroductie= het opnieuw uitzetten van een diersoort die uit het habitat is verdwenen
Par. 6.3
Alle levende organismen die in een bepaald gebied voorkomen vormen een levensgemeenschap. Het
gaat om de interactie tussen soorten.
Abiotische factoren= factoren die tot de levenloze natuur horen en ook nooit geleefd
hebben bv. temperatuur, licht, lucht, water, regen etc.
Biotische factoren= de levende en dode omgeving bv. plantaardig- en dierlijk voedsel,
parasieten, houtstronk etc.
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper NWK2005. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €3,99. Je zit daarna nergens aan vast.