Infectie en Afweer II
Infectieziekten
Kinderen, koorts en vlekjes
“Klassieke”exanthemateuze infectieziekten:
- Rode hond (rubella)
- Mazelen (morbilli)
- Roodvonk (scarlatine): faryngitis met petechien, tonsillitis, tong na enkele dagen
verheven en papillen zichtbaar (aardbei-tong), peri-orale bleekheid (narcosekapje), fijn
vlekkig exantheem op de romp. Vaak acuut begin met hoge koorts, keelpijn, hoofdpijn
en misselijkheid. Exantheem begint 1-2 dagen na koorts, koorts houdt ong 5 dagen
aan, na 1-2 wkn vervelling. Verwekker vaak streptococcen groep A. Behandeling:
Penicilline, herstel <1 week
Complicaties: lymfadenitis colli, otitis media, glomerulonefritis, acuut reuma
- Atypische roodvonk
- Erythema infectiosum (5e ziekte): hangerig kind, niet heel ziek, ‘slapped cheeks’, veel
kinderen in omgeving met zelfde symptomen. Door parvovirus B19, complicaties:
gewrichtsklachten vooral bij volwassenen, zwangerschap anemie foetus, hydrops
foetalis
- Exanthema subitum croseola infantum (6e ziekte): zuigeling (6-12 mnd), kind heeft
aantal dagen koorts gehad, is prikkelbaar, koorts is nu over, kind voelt zich beter, nu
ontstaat huidrash. Door HHV 6 of 7 (koorts verdwijnt, exanthema verschijnt).
Complicatie: koorts-convulsies.
- Waterpokken (varizella zoster): meestal jonge kinderen, incubatie 10-21 dagen, al
besmettelijk voordat blaasjes ontstaan.
Complicaties: huidinfecties (erysiperlas, cellulitis), osteomyelitis, ecthyma (ulcus),
varicella gangrenosa.
Behandeling: symptomatisch, soms aciclovir.
- Ziekte van Kawasaki: koorts ten minste 5 dagen bestaand + 4 van de 5 criteria:
o Verandering lippen en orale mucosa
o Bilaterale conjunctivale roodheid
o Polymorf exantheem
o Cervicale lymfadenopathie
o Oedeem en/of exantheem van de perifere extremiteiten en/of perineum.
Conjunctivitis, erytheem gelaat, rode lippen, vervellen (na 1-2 wkn), lymfadenitis,
oedeem handen/voeten, grof vlekkige maculo-papillaire rash, lang aanhoudende
koorts. Complicatie: aneurysmata coronairvaten + acute hartdood.
Behandeling: gammaglobulinen i.v. + ascal,
- Enterovirusinfectie: mild beeld met koorts en diarree, aspecifiek exantheem,
aseptische meningitis, zelden: septisch beeld, myocarditis, encephalitis, hepatitis
At risk voor ernstig verlopende infecties: neonaten en immuungecompromitteerden.
Werkgroep 1
Casus 1:
1.De foto toont het beeld van een excudatieve tonsillitis met fors rood geinjiceerde pharynx,
flink vergrote tonsillen met een wit folliculair beslag. Een peritonsillar abces kan als
complicatie ontstaan bij pharyngitis, zo kan de uvula worden weggedrukt.
2. Differentiaal diagnose. A priori kans op virale verwekker is het grootst. Bij een virale
,verwekker zijn er vaak ook verkoudheidsklachten aanwezig.
Virale verwekkers:
- Rhinovirus: gewoonlijk onderdeel van een algehele verkoudheid, met verstopte neus
enz.
- Adenovirus: keelpijn en koorts. De adenovirussen die een keelontsteking veroorzaken
kunnen ook een conjunctivitis geven.
- EBV: Is een systemische infectie. Keelpijn, koorts en opgezette cervicale lumfeklieren
zijn in 75% van de gevallen de belangrijkste klacht. In Nederland treedt het vaak op
bij jongvolwassenen, in bijv de tropen komen kinderen EBV veelal veel eerder in het
leven tegen.
- HSV. HSV kan het beeld geven van een gingivostomatitis. Komt voornamelijk voor
bij veel jongere kinderen (zuigeling of peuter) die voor het eerst met HSV in
aanraking komen (primaire infectie). In de mond zijn verspreid pijnlijke blaasjes
zichtbaar.
- Enterovirus, geeft keelpijn en koorts.
- Influenzaevirussen, in bepaalde seizoenen kunnen deze virussen ook een dergelijk
beeld geven.
Bacteriele verwekkers:
- Streptokokken groep A (In 10-15% )
- Pneumokok
- Influenzae, in pre vaccinatie tijd bij kinderen kleiner dan 5 jaar
- Corynebacterium Diphteriae.
3.
EBV komt vooral voor bij jongvolwassenen.
HSV komt voor bij jonge kinderen/zuigelingen.
H influenzae bij kinderen kleiner dan 5 jaar (nu minder omdat er tegen wordt gevaccineerd).
4. Verticale transmissie is via de geboorte. Horizontale transmissie kan via seksueel contact,
feco oraal, huid/slijmvliezen en aerosolen. Bovenstaand wordt meestal overgedragen via
aerosolen, EBV via speeksel.
5. Pathogenese keelonsteking
1. Adhesie (hechting) van micro-organisme (virus of bacterie) aan slijmvlies, verschillende
microorganismen maken gebruik van verschillende receptoren. (bijv Rhinovirus ICAM-1,
EBV C3d receptor etc.)
2. Invasie, hierdoor initiering ontstekingscascade (inflammatoire cytokines)
3. Lokale immuunrespons met o.a. complement, AL, granulocyten
4. Klinische verschijnselen van ontstekingsrespons zoals roodheid (hyperaemie), zwelling
(oedeem) en beslag op de tonsillen (celverval en leukocyten) en de geassocieerde
lymfadenopathie.
Klinische verschijnselen van ontstekingsmechanismen zoals roodheid, zwelling, beslag op de
tonsillen en geassocieerde lymfadenopathie.
Virulentiefactoren, hoe bacterie ziek kunnen maken, sommige bacterieen hebben receptoren
die de mens ook heeft, dan maken ze ons niet ziek.
6. Aanvullend onderzoek: Geen.
Aanvullend onderzoek ter opsporing van een eventuele GABHS, zoals een keelkweek,
bepaling van de antistreptolysinetiter of een antigeendetectietest (‘streptest’), wordt niet
aanbevolen, omdat de testuitslag het beleid niet beïnvloedt. Bovendien is de keelkweek geen
,gouden standaard voor een streptokokkeninfectie: er bestaat streptokokkendragerschap
waarbij er geen relatie is tussen de aanwezigheid van streptokokken in de kweek en
keelklachten (bij 6 tot 30 van de kinderen en bij 1 tot 7 van de volwassenen)
Bovendien is meestal de verwekker een virus. Daar kan je toch niks aan doen. Als ze zieker is
moet ze terugkomen, kweek duurt lang. In 10 % van de gevallen zit Streptokken groep A al in
de keel.
7 en 8. Het voorschrijven van antimicrobiële middelen wordt alleen aanbevolen bij patiënten
met een ernstige keelontsteking of een verhoogd risico op complicaties. Eerste keus blijft
feneticilline of fenoxymethylpenicilline.
Lichte keelontsteking.
Bij een lichte keelontsteking zonder verhoogd risico op complicaties legt de huisarts uit dat
keelpijn in het algemeen een hinderlijke, maar onschuldige klacht is die vanzelf binnen 7
dagen overgaat.10 Het belangrijkste doel van medicamenteuze therapie is
klachtenvermindering. Indien de patiënt behoefte heeft aan pijnstillers wordt geadviseerd om
deze op vaste tijden en voldoende hoog gedoseerd te gebruiken. De winst van behandeling
van keelpijn met antibiotica ligt vooral in het bekorten van de klachtenduur met gemiddeld 1 à
2 dagen, maar treedt slechts op bij volwassen patiënten met een keelontsteking door
streptokokken.11 12 De kans dat behandeling met antibiotica complicaties zoals abces
voorkómt, is beperkt. De meest voorkomende complicatie, het peritonsillair abces, heeft een
geschatte frequentie van 0,5:10.000.
Ernstige keelontsteking.
Ernstig zieke patiënten worden – net als patiënten met dreigende complicaties of met een
verminderde weerstand – bij wetenschappelijk onderzoek geëxcludeerd en behandeld met
antimicrobiële middelen. Om deze redenen is besloten het voorschrijven van antimicrobiële
middelen vooral te laten afhangen van de ernst van het klinische beeld. Antibiotica worden
alleen aangeraden bij patiënten met een ernstige keelontsteking of een verhoogd risico op
complicaties. Bij andere patiënten maakt de huisarts samen met de patiënt de afweging of
deze profijt kan hebben van antibiotica.
Medicamenteuze behandeling.
Eerste keus blijft feneticilline of fenoxymethylpenicilline. Bij een ernstige keelontsteking
wordt gekozen voor een 7-daagse kuur, bij een verhoogd risico op complicaties voor een 10-
daagse kuur.
9. Differentiaal diagnose uitslag:
Rash van het antibioticum
Karakteristieke rash bij EBV na empirische behandeling met antibiotica
Streptokokken toxic shock (dan zou patient wel zieker zijn)
Roodvonk, minder waarschijnlijk omdat ze al antibiotica heeft gehad.
10. Aanvullend onderzoek:
Monosticon: heterofiele antistoffen sneltest. Deze test is alleen bij jonge kinderen niet te
gebruiken en heeft een lage specificteit. Deze test wordt gevolgd door specifiekere testen
zoals ELISA. Immunoglobulen IGM worden gezien ten gevolge van massale polyklonale
activatie van Bcellen. EBV infecteert Bcellen, polyklonale activatie Bcellen, heterofiele
antistoffen.
Bloedbeeld: EBV infectie opsporen -> atypische Tcellen in het bloedbeeld.
Als je denkt aan een allergie zou je IgE kunnen bepalen.
, 11. Immuunrespons virale infectie: Virus komt vrij uit de gastheercel productie cytokines
chemotaxis en inflammatie NK’s en CD4 CD8 B-cellen antistofproductie
12. EBV wordt overgedragen door speeksel. Infectie Bcellen -> Tcelrespons (cytokinen en
interleukinen productie) -> bont beeld van atypische lymfocyten (geactiveerde T
lymfoblasten).
Figuur 9.3 Hoepelman.
13. Bacteriele infectie -> granulocytose. Virale infecties -> lymfocytose. Bij intercellulaire
bacteriele infecties zijn cytotoxisch Tcellen ook erg belangrijk.
14. EBV verdwijnt niet en gaat in Bcellen zitten. Na primaire infectie kan EBV alleen in
latente geïnfecteerde B geheugencellen voortbestaan, niet in het DNA van die cellen.
Virussen bevinden zich intracellulair daarom is met name de Tcelgemedieerde imuunrespons
van belang om virussen te klaren.
Infectie, cel presenteert virale antigeen op MHC klasse I molecuul. Herkenning door CIS 8
cytotoxische Tcel.
Sommige virussen zoals herpesvirussen (EBV is ook herpesvirus) hebben echter een manier
gevonden om aan deze vorm van afweer te ontsnappen: zij kunnen bijv de MHC expressie
blokkeren waardoor het antigeen verminderd zichtbaar is op het cel-oppervlak en T-cellen
deze geïnfecteerde cellen niet meer herkennen. NK cellen kunnen deze cellen met
verminderde expressie nog wel herkennen en doden.
Antilichamen spelen in de klaring van virussen in zoverre een rol dat zij de verspreiding van
virus kunnen beperken wanneer het virus het lichaam binnenkomt: hiervoor moeten de
antilichamen wel al in het lichaam aanwezig zijn of snel kunnen worden aangemaakt mbv
memorycellen die het virus herkennen van een eerder contact. Bij een eerste kennismaking
met een virus zijn er nog geen antistoffen en zal dit mechanisme niet behulpzaam zijn.
Casus 2:
DD
1. DD hoestende kinderen:
- Virale LWI
- Bacteriele LWI, pneumokok, h. influenzae, m pneumonia. Waar met name aan moet
worden gedacht is kinkhoest, Bordetella pertussis. Het feit dat Bas er soms in lijkt te
stikken en dat zijn zusje rood aanloopt wijzen in de richting van kinkhoest-achtige
buien. Paroxysme = aanvalsgewijze hoestbuien
2. Verder diagnostiek?
Omdat je het kindje van kinkhoest verdenkt wel, anders niet, meestal is het toch viraal.
- Kweek (lukt meestal niet bij kinderen, soms wel via de neus)
- Pcr
- serologie (antistoffen aantonen)
- bloedbeeld (leukocytose en lymfocytose >60%)
3. Pathofysiologie
- Kolonisatie trilhaardragend slijmvlies
- Productie toxinen, deze toxinen stimuleren neuronen -> hoest
- Toxinen brengen schade aan mucosa aan -> hoest
Bacterie heeft het hoestmechanisme ingebouwd zodat het verspreid kan worden.
4. Reactie immuunsysteem: Invasie roept antistofreactie op: IgA (tegen hele bacterie) en
IgG (tegen toxinen) worden hierbij gebruikt voor de diagnostiek. Antilichamen
voorkomen aanhechting en neutraliseren de geproduceerde toxines.