Week 1.
1. Recht in het algemeen.
Positief recht > Optelsom van alle rechtsregels die op dit moment gelden.
Natuurrecht > Het recht dat voor iedereen geldt, ongeacht plaats en tijd omdat het door de
natuur is gegeven.
Objectief recht > Ordenen de verhouding tussen personen door aan hen bevoegdheden en
verplichtingen toe te kennen. Dienen ertoe om in de concrete werkelijkheid steeds te worden
toegepast zodra het in de regel beschreven geval zich voortdoet.
Subjectief recht > De bevoegdheid die iemand in een concreet geval aan een regel van het
objectieve recht verleent.
Rechtsbronnen:
1. De wet.
2. De jurisprudentie.
3. De gewoonte.
4. Verdragen en sommige besluiten van volkenrechtelijke organisaties.
Soevereiniteit > Binnen zijn grondgebied bepaalt ieder land de omvang in inhoud van zijn
nationale rechtsstelsel. Het staat ieder land in beginsel vrij in zijn wetgeving te regelen wat
het nodig achter en te bepalen welke bevoegdheden aan bestuur en rechterlijke macht
toekomen. Deze soevereiniteit geldt zowel naar buiten als naar binnen. De overheidsmacht
wordt volledig onafhankelijk uitgevoerd, er wordt geen inmenging geduld van andere staten.
Naast het nationale recht geldt binnen staten ook recht van internationale oorsprong. Dit heet
het internationaal recht. Het nationale recht bevat regels van internationale oorsprong,
wanneer een van de rechtsbronnen van een land verdragen zijn. Een verdrag valt te
omschrijven als een schriftelijke, bindende regeling tussen staten onderling of tussen staten
en volkenrechtelijke organisaties.
Een bijzonder type verdragen, zijn de verdragen die ingrijpen in de soevereiniteit van de
aangesloten staten. Het gaat dan om verdragen met rechtsregels die rechtstreeks binnen de
nationale rechtsorde van een staat gelden. Deze verdragen hebben rechtstreekse werking.
Wanneer een land heeft gekozen voor een systeem waarbij andere rechten zondermeer deel
uitmaken van de nationale wetgeving, noem je dit een monistisch systeem.
Ook is er nog een ander type verdragen, de verdragen waarbij bevoegdheden tot wetgeving
in staan opgenomen. Bestuur en rechtspraak zijn opgedragen aan een internationale
organisatie.
Wanneer blijkt dat een regel van nationaal recht in strijd is met een regel van internationaal
recht, dan is de vraag welke regel geldt. Een internationale regel heeft altijd voorrang op de
nationale regel. Hierbij geldt wel de voorwaarde dat de regel of het besluit in Nederland
eenieder naar zijn inhoud kan verbinden.
Materieel recht > Regels die betrekking hebben op rechten en plichten van personen in hun
onderling verkeer. Zijn op inhoud gericht.
Formeel recht > Regels over de wijze van procederen bij de rechter.
1
,Staatsrecht.
Bevat regels die betrekking hebben op de organisatie van de staat en zijn organen op de
bevoegdheden van de organen. Wettelijk fundament wordt gevormd in de grondwet. Op een
aantal plaatsen in de grondwet staat aangegeven dat over een bepaald onderwerp nadere
regels moeten worden gemaakt in een wet. Dit noem je de organieke wetten, wetten die in
opdracht van de grondwet zijn gemaakt. Ook bestaat het staatsrecht uit een aantal
gewoonterechten. Dit is het geval bij bijvoorbeeld de verhouding tussen de regering en het
parlement.
Bestuursrecht.
De juridische bestuursactiviteit van de overheid is het onderwerp, wordt ook wel
administratief recht genoemd. Rechtsverhouding tussen de burger en overheid staat
centraal. De mogelijkheid om in bezwaar te gaan bij het bestuursorgaan dat de beschikking
uitvaardigde, biedt rechtsbescherming.
Strafrecht.
Bepaalde gedragingen worden bedreigd met straf. Materiële strafrecht geeft aan welke
gedragingen strafbaar zijn, wie dader is en welke straffen kunnen worden opgelegd. Het
formele strafrecht gaat in op het strafprocesrecht en bevat voorschriften omtrent de gang van
zaken bij opsporing van strafbare feiten.
Burgerlijk recht.
Heeft de juridische betrekkingen tussen personen onderling als onderwerp. In het materiële
privaatrecht kunnen er twee hoofdgroepen van relaties worden onderscheiden: regels
betreffende de persoon en regels betreffende het vermogen van een persoon. Regels
betreffende de persoon kan worden onderscheiden in het personen- en familierecht en het
rechtspersonenrecht.
Publiekrecht en privaatrecht.
Het beslissende criterium voor het onderscheid zit in het verschil van de belangen die
worden beschermd. Ook kan het verschil worden gevonden in het type rechtsverhouding dat
onderwerp is van het rechtsgebied.
Echter, de overheid kan ook handelen als burger. De overheid wordt dan ook alleen
aangemerkt als onderdeel van het publiekrecht als de overheid hiernaar handelt.
Horizontaal > Privaatrecht.
Verticaal > Publiekrecht.
Andere indelingen van het recht.
De rechtsgebieden kunnen ook nog worden onderverdeeld in specialismen. Ook kan het
recht worden ingedeeld naar een of enkele met elkaar samenhangende facetten van het
maatschappelijk leven en de regels waarop deze betrekking hebben. Hierdoor ontstaan
specialismen, welke allen een horizontale doorsnede geven door de traditionele
rechtsgebieden heen. Tot slot kan het recht worden onderscheiden in geschreven- en
ongeschreven recht.
2
,2. Recht en staat.
De vrijheid van een individu moet zo goed mogelijk worden beschermd tegen de macht van
de staat. De Trias Politica heeft ons huidige staatsbestel vormgegeven. Deze theorie is
bedacht door de Franse denker en rechter Montesquieu. De leer van Trias Politica omschrijft
dat wanneer de staatsmacht in handen is van een persoon of bij een kleine groep
machtshebbers, de staat een regelrechte bedreiging voor de vrijheid van burger vormt. Er is
dan sprake van machtsconcentratie wat makkelijk leidt tot machtsmisbruik. Het is volgens
Montesquieu beter om binnen de staatsmacht onderscheid te maken tussen de verschillende
taken en om deze te verdelen over verschillende organen.
De Trias Politica wordt aangehaald al de leer van de machtenscheiding. Onder macht wordt
verstaan: de bevoegdheid die aan een orgaan is toebedeeld.
1. De staatsmacht moet worden verdeeld over drie machten: de wetgevende macht,
een uitvoerende macht en de rechtsprekende macht. Elk van deze machten oefent
een aparte overheidstaak uit.
2. De drie overheidstaken worden door drie afzonderlijke organen uitgeoefend. Er
dienen drie organen te zijn, een wetgevend orgaan, een uitvoerend orgaan en een
rechtsprekend orgaan.
3. Elk orgaan wordt belast met niet meer dan alleen zijn eigen taak of functie. In
verschillende organen mag niet tegelijkertijd dezelfde persoon zitten.
Er hoort in het staatsbestel een systeem te zijn van checks and balances. Bij checks gaat het
om het houden van toezicht van het ene orgaan op het andere en bij balances is bedoeld dat
er tussen de staatsorganen onderling een zeker machtsevenwicht is waarbij bevoegdheden
gelijkelijk worden gedeeld.
Montesquieu wilde in zijn republikeinse staat de wetgevende macht toevertrouwen aan een
orgaan dat wat samenstelling betreft een afspiegeling is van het volk. Hij dacht daarbij aan
een parlement dat naar Engels voorbeeld bestaat uit twee kamers; een lagerhuis en een
hogerhuis. Wetten konden op deze wijze stapsgewijs tot stand komen en dat zou de kwaliteit
ten goede komen.
De invloed van Montesquieu is het grootst geweest wat betreft de onafhankelijkheid van de
rechter tegenover andere staatsorganen. Montesquieu noemde de rechter de spreekbuis van
de wet. De wet was de enige rechtsbron.
In Nederland is een strikte scheiding van de functies niet beoogd. De regering is niet altijd
alleen het bestuursorgaan, maar zijn ook wetgever samen met de Staten-Generaal. Het is
van belang dat er sprake is van een machtsevenwicht, de checks and balances. De drie
machten in Nederland:
De wetgevende macht.
Opgedragen aan de regering en de Staten-Generaal tezamen. De Staten-Generaal bestaan
uit de eerste en tweede kamer. De leden uit de eerste kamer worden gekozen via de
provinciale staten en de leden uit de tweede kamer worden rechtstreeks gekozen. Bevoegd
tot het maken van wetten -de algemeen verbindende voorschriften- en tot het maken van
wetgeving. De rol van de SG is meer een controlerende rol.
De uitvoerende macht.
Berust bij de regering, welke wordt gevormd door de koning en de ministers. Daarnaast is er
de ministerraad, welke bestaat uit alle ministers en welke wordt voorgezeten door de
minister-president. In de ministerraad wordt vergaderd en beslist over alle kwesties van
algemeen regeringsbeleid. Staatssecretarissen mogen aanwezig zijn, maar hebben geen
stemrecht. Daarnaast kennen we het kabinet, hiermee worden de ministers en
staatssecretarissen samen bedoeld.
3
, De regering vormt de top van een bestuursapparaat. De Staten-Generaal oefenen toezicht
hierop uit. De belangrijkste bestuursbesluiten neemt de regering of desbetreffende minister
zelf. De rest geschiedt onder verantwoordelijkheid op een lager niveau binnen het
bestuursapparaat. Wanneer de regering een besluit neemt, heet dit altijd een koninklijk
besluit. De inhoud is verschillend, hangt af van de vraag of de regering de bestuurlijke, dan
wel wetgevende bevoegdheid uitvoert:
1. Als regering zijn bestuurlijke bevoegdheid gebruikt, leidt dat gewoonlijk tot een
beschikking.
2. De regering ontwikkelt op tal van terreinen een bepaald beleid, in de vorm van een
AMvB. Dit betreft wetgeving.
Rechtsprekende macht.
Belangrijkste taak is de beslechting van geschillen op basis van algemene regels, zoals deze
zin vastgesteld in de wetgeving. Ook kan de rechter worden ingesteld zonder geschil, de
uitkomst hiervan noem je dan geen vonnis maar beschikking. De rechter is niet bevoegd zelf
wetgeving te maken. De rechter mag zich tevens niet bemoeien met het wetgevingsproces.
Wel mag de rechter de overheid bevelen maatregelen te treffen om bestaande wetvoering uit
te voeren.
De onafhankelijkheid van de rechter is gewaarborgd doordat de rechter in geen enkel opzicht
ondergeschikt is aan enig overheidsorgaan. De rechter is tevens geen verantwoording
verschuldigd aan collega’s.
Ons staatsbestel is gericht op het verwezenlijken van een gerechtvaardigde samenleving.
Iedereen is gelijk met gelijke kansen en gelijke mogelijkheden. Het recht tracht de
mogelijkheden te bieden en te waarborgen. Dit komt niet alleen tot uiting in eerlijke
rechtsregels, rechtsbescherming voor de burger en een onafhankelijke, neutrale rechtspraak,
maar ook de manier waarop de staat is georganiseerd. De organisatie wordt staatsinrichting
genoemd.
Democratie.
Nederland is een democratie. In een democratie regeert het volk. Er zijn twee soorten van
democratie. In een directe democratie worden de beslissingen rechtstreeks door de burgers
genomen. Ook is er representatieve democratie, beslissingen komen tot stand via de daartoe
bij grondwet aangewezen en vervolgens door de bevolking gekozen organen. Nederland
kent hier stelsel van evenredige vertegenwoordiging. Alle stemmen tellen in evenredigheid
mee voor de zetelverdeling in het parlement. Het aantal zetels dat een politieke partij krijgt,
wordt vastgesteld overeenkomstig het aantal op de partij uitgebrachte stemmen.
In bijvoorbeeld Engeland is er sprake van het districtenstelsel. Per district is een zetel voor
het parlement beschikbaar. De kandidaat met de meeste stemmen wordt afgevaardigd naar
het parlement. De overige stemmen gaan verloren.
In onze democratie is het grootste belang dat de burgers kiesrecht hebben. Er is actief
kiesrecht (het recht om leden van de vertegenwoordigde organen te kiezen) en passief
kiesrecht (het recht om in een orgaan te worden gekozen). Men komt voor beide vormen in
aanmerking bij het bereiken van achttienjarige leeftijd.
Nederland heeft een monarchie, onze staatsinrichting kent een koningschap dat door het
Huis van Oranje-Nassau via erfopvolging wordt vervuld. We noemen onze monarchie een
constitutionele monarchie.
4