De preparaties van histologie staan ook aan eind van E-module zie menu
HC1 Deel 2: Algemene opbouw van de huid
Functie huid
- Huid is het grootste orgaan en beschermt tegen binnendringen van ongewenste
zaken uit het milieu
- Directe bescherming: mechanisch, Uv-straling, chemisch, thermisch,
vochtbalans
- Indirecte bescherming: aanpassen morfologie van huid camouflage
- Beschermt tegen vochtverlies.
- Het haarkleed op de huid speelt een belangrijke rol bij warmteregulatie van het
lichaam.
- Interactie met omgeving(perceptie): tast(druk), pijn, temperatuur
- Metabole functies
- Opslag vet
- Aanmaak vitamine D
- Secretie
- Talgklier, zweetklier, melkklier
- Diersoortafhankelijk
Huid
- Epidermis(opperhuid)
- Meerlagig verhoornd plaveiselepitheel
- Dermis(corium of lederhuid)
- Bindweefsel met daarin adnexa (haren, zweet- en talgklieren), bloedvaten en
zenuwen
- Celarm
- Hypodermis(subcutis) → wordt niet tot de eigenlijke huid gerekend
- Losmazig elastisch bindweefsel voor een elastische verbinding van dermis
met onderliggende (spier of bot)weefsel. Zorgt dus voor verschuifbaarheid
van huid
- Hier heb je ook zweetklieren
- Ook wordt hier onderhuids vet opgeslagen als energievoorraad, isolatie voor
thermoregulatie of als stootkussen. In vetcellen zijn celkernen weggedrukt
naar zijkant. Aggregaten van de vetcellen heet panniculus adiposus
- Ook veel kleine bloedvaten die de cutane plexus vormen betrokken bij
bloedvoorziening van huid en bij thermoregulatie.
- Subcutane plexus ligt nog dieper, op de overgang naar de onder de huid
liggende fascielaag. Lymfecapillairen komen uit oppervlakkige dermis en
vormen een netwerk dat draineert in de subcutane plexus.
- Zie blz. 7 E-module!!
,Links onder: vrije zenuwuiteinden(kunnen in epidermis, dermis of hypodermis voorkomen)
Embryonale oorsprong
- Embryonale oorsprong van epidermis is ectodermaal. Uit epidermis ontwikkelen ook
huidderivaten(hoeven, haren, klieren)
- Embryonale oorsprong van dermis en subcutis is paraxiaal mesoderm uit de
dermatomen
- Alleen dermis van schedel ontstaat uit de craniale neurale lijst
Embryonale ontwikkeling
- Ectoderm bestaat uit eenlagig epitheel en dat gaat prolifereren en vormt dan
meerlagig epitheel
- Proliferatie
- Basale cellen maken eigen groeifactoren → autocrien proces
- Transforming Growth Factor a (TGFa)
- Fibroblasten uit onderliggend mesenchym maken
- Keratinocyte Growth Factor (KGF)
- Paracrien proces
- Tijdens de ontwikkeling migreren neurale lijstcellen de dermis in en worden in de
basale laag van de epidermis geïntegreerd. Hier differentiëren ze in melanocyten en
Merkelcellen. De langerhanscellen(APC) komen vanuit monocyten uit het beenmerg
- Onder invloed van signalen uit de dermis kan de epidermis lokaal verdikken en de
dermis ingroeien. Afhankelijk van het type signaal kan ook een klier of haar groeien.
Epidermis
- Meerlagig verhoornd plaveiselepitheel
- Cellen in epidermis
- Keratinocyten
- Niet-keratinocyten
- Melanocyten(bruin)
- Productie pigmentkorrels (melanosomen)
- Afgifte melanocyt
- Merkel cellen(tactiele epitheliale cellen, geel)
- Tast
- Cellen van Langerhans (intraepidermale macrofagen,
groen)
- Afweer
- Dikte van epidermis hangt af van de plaats op het lichaam, van de
diersoort en van de belasting op de huid. Hiermee variëren de verschillende lagen
van het epitheel ook in dikte en soms ontbreken lagen.
- Volgorde lagen epidermis Blz. 12
- Stratum disjunctum → stratum corneum → stratum lucidum → stratum
granulosum(germinal layer) → stratum spinosum → stratum basale
Dermis
- Dermis heeft ook variaties in dikte.
- Het bindweefsel is rijk aan collageenbundels die voornamelijk evenwijdig aan
oppervlak lopen en elkaar onder scherpe hoeken kruisen. Tussen deze vezelbundels
, liggen gebieden met een meer celrijk bindweefsel waarin ook bloedvaten en
zenuwen liggen.
- Bindweefsel
- Losmazig, veel collageen. Bevat ook elastische vezels. Oriëntatie van
collageenvezels en elastische vezels verschilt per regio in lichaam → split
lines
- Oppervlakkig
- Stratum papillare → stevigheid verbinding epidermis en dermis
- Vormt dermale papillen(papillaire lichaam) door in te dringen in
epidermis
- Vergroot adhesie van dermis aan epidermis
- vergroot diffusie van voedingsstoffen
- Peripapillaire(beste diffusie), suprapapillaire en interpapillaire
- Diep
- Stratum reticulaire
- Dense bindweefsel ipv losmazig met veel vezels en weinig cellen
- Vaste cellen
- Fibroblasten, adipocyten
- Gastcellen
- Eo’s, neutro’s, macro’s, mestcellen, plasmacellen
- Zweetklieren, haarfollikels en arrector pili spieren ook aanwezig
- Skeletspiervezels penetreren in dermis waardoor huid kan bewegen
- Dellmann blz. 327 blz. 16-10
Dermale capillairlus
- In het dermis
- Maakt groei van de haarfollikel mogelijk door aanvoeren van voedingsstoffen en
zuurstof.
- Ook hormonen kunnen via deze weg een invloed op de haargroei uitoefenen
Dunne en dikke huid histologie (zie blz 17)
- Dunne huid
- Dunne epidermis
- Stratum disjunctum aanwezig
- Merocriene zweetklieren afwezig
- Subcutis aanwezig
- Veel haren aanwezig
- Dikke huid (neusspiegel, planum nasale)
- Dikke epidermis → want meer mechanische krachten hierop
- Stratum disjunctum afwezig → kan niet vormen want direct eraf gescheurd
- Merocriene zweetklieren aanwezig
- Subcutis afwezig → huid ligt hierdoor strak tegen onderliggend weefsel zodat
het steviger en minder beweeglijk is
- Weinig/geen haren aanwezig
- De dermale papillen zijn goed ontwikkeld in de dikke huid, want ze zorgen
voor stevigheid. Ze zitten in de subcutis of dermis dit verschilt per haar. Door
het met elkaar ingrijpen van de dermale papillen wordt het contactoppervlak
van dermis en epidermis vergroot, waardoor de stevigheid van het weefsel
, toeneemt. Deze stevigheid is een vereiste voor het weefsel (planum nasale)
met het oog op locatie en functie.
Subpapillaire plexus
- Ligt meest oppervlakkige ten opzichte van cutane en subcutane plexus(meest diep).
- Ook bloed voor dermale papillen
- Belangrijk voor thermoregulatie (in samenwerking met zweetklieren).
- Roodheid door verhoogde doorbloeding in subpapillaire plexus
- Ook voor voeding en zuurstofvoorziening van bovenliggende epidermis
Keratinisatie
- Differentiatie van epidermale cellen, vindt continu plaats
- Mate van verhoorning van epidermis verschilt per diersoort: vogels, zoogdieren en
reptielen (amnioten) → hoge keratinisatie, amfibieën→ beperkte keratinisatie,
vissen→ geen keratinisatie
- Proliferatie in stratum basale en spinosum en naarmate cellen hoger in epidermis
migreren neemt de keratinisatie toe.
- Steeds meer productie van differntiatieproducten(tonofilamenten(keratine filamenten
in desmosomen), keratohyaline granules, lamellaire granules) die samen een
vlechtwerk vormen in het cytoplasma van de cel. Tonofilamenten condenseren tot
tonofibrillen en binden aan desmosomen
- Door toename inhoud cel wordt de desintegratie van celkern ingezet. Overige
celorganellen desintegreren; uiteindelijk platten de cellen af en raken ze geheel
gevuld met bundels filamenten en keratohyaline(voorstadium keratine). Aan het
oppervlak alleen dode, geheel met keratineproducten gevulde cellen.
Stratum corneum
- De dikte is heel variërend en dus adaptief → naar gelang de belasting
- Cellen geheel gevuld met keratine en plasmamembranen aan buitenzijde bedekt met
vettige inhoud van lamellaire granules(membrane coating material MCM) waardoor
cellen bij elkaar worden gehouden → baksteen en cement (brick and mortar) barrière
- Door een strakke ruimtelijke organisatie en vettige substraat, wordt stratum corneum
barrière gevormd. Verlies van lichaamsstoffen en penetratie van stoffen vanuit
omgeving in de huid worden hiermee voorkomen
- Stratum disjunctum ondergaat continue afschilfering(desquamatie)
- Involucrin is een eiwit om plasmamembraan van de cellen wat heel stabiel is en helpt
tegen invaderen van pathogenen
Stratum lucidum
- Alleen op speciale regio’s zoals in extreem dikke huid en haarloze regio’s
- Cellen volledig gekeratiniseerd
- Bestaat uit meerdere lagen van deze dicht opeen gepakte, dense cellen zonder
nuclei of cytoplasmatische organellen
- Microscoop: helder dunne band door aanwezigheid eleidine → transformatieproject
keratohyaline
Stratum granulosum