Toetsdoelen:
Hoofdstuk 1 Geest, gedrag en psychologische wetenschap
De student kan wetenschappelijke informatie van pseudowetenschappelijke
informatie en common sense onderscheiden.
Pseudowetenschappelijke informatie zijn niet-onderbouwde psychologische
aannamen die als wetenschappelijke waarheden worden gepresenteerd
(waarzeggers, astrologen).
Common sense: gezonde verstand.
De student kan de zes belangrijkste perspectieven van de psychologie en hun
kenmerken op hoofdlijnen benoemen en kan de zienswijze van de zes
perspectieven herkennen in metaforen en uitspraken.
Het biologische perspectief: begon in de 17e eeuw bij Descartes. Er is
een scheiding tussen de spirituele geest en het fysieke lichaam. Menselijke
gevoelens en gedragingen kunnen onderzocht worden omdat het
gebaseerd is op lichamelijke activiteiten in het zenuwstelsel. Dit werd
ontdekt door onderzoeken met dieren. Dit werd later de basis voor het
moderne biologische perspectief.
Biologisch perspectief = het psychologische perspectief dat de oorzaken
van gedrag zoekt in het functioneren van de genen, de hersenen en het
zenuwstelsel en hormoonstelsel.
Op het biologisch perspectief zijn twee variaties gebaseerd
- Neurowetenschap = het vakgebied dat zich richt op begrip van hoe
de hersenen gedachten, gevoelens, motieven, bewustzijn,
herinneringen en andere mentale processen creëren.
- Evolutionaire psychologie = een relatief nieuw specialisme in de
psychologie dat gedrag en mentale processen beschouwt op basis
van hun genetische aanpassingen aan overleving en voortplanting.
Dit is bedacht door Charles Darwin. Darwin noemde dit natuurlijke
selectie.
Behaviouristisch perspectief: rond 1900 kwam er een groep
wetenschappers op die het met vrijwel iedereen oneens was. Dit waren de
behavioristen. Zij vonden dat je de focus n iet bij de geest moet
neerleggen maar bij wat je daadwerkelijk kan waarnemen. Fysieke
stimulatie en de waarneembare reactie van het organisme daarop. Skinner
zei dat het bestuderen van de geest tot cirkelredenatie zou leiden. We
kunnen het bestaan ervan niet bewijzen.
- Behavioristisch perspectief = een psychologische invalshoek die de
bron van onze handelingen zoekt in stimuli vanuit de omgeving, in
plaats van innerlijke mentale processen. (Watson en Skinner,
operant conditioneren)
Cognitief perspectief: de scheikunde had een periodiek systeem gemaakt,
hierin konden alle elementen worden ondergebracht. Wilhelm Wundt dacht
dat het mogelijk was de menselijke geest op dezelfde manier te
simplificeren. Uiteindelijk si dit niet gelukt, wat wel gelukt was is de
wetenschappelijke methode die in natuurkunde en scheikunde werden
toegepast, gebruiken om zowel de geest als het lichaam te bestuderen.
- Introspectie = beschrijving van je eigen innerlijke, bewuste
ervaringen. Dit waren de eerste psychologische experimenten in de
geschiedenis.
, Een pupil van Wundt bracht de elementen van bewustzijn naar Amerika
en noemde dit structuralisme = historische stroming binnen de
psychologie die de basisstructuren van de geest en de gedachten
trachtte te ontrafelen. Ze zochten de elementen van de bewuste
ervaring.
In Duitsland ontwikkelde de gestaltpsychologie, zij concentreerden zich
op het geheel van de bewustzijnservaringen als meer dan de som van
de delen. Zij onderzochten hoe wij gehelen vormen.
James vond dat alle theorieën veel te beperkt waren. Hij vond dat we
ons moesten richten op de functie van het bewustzijn. Dit noemde hij
het functionalisme. Zij vonden de ideeën van Darwin dan ook
interessant. Het idee dat organismen zich aanpassen aan de omgeving.
Zij ontwikkelde de toegepaste psychologie, de kennis toepassen op
mensen om het leven te verbeteren
- Cognitief perspectief = een van de belangrijkste psychologische
perspectieven waarbij de nadruk ligt op mentale processen zoals
leren, geheugen, perceptie en denken als vormen van
informatieverwerking. Iemand zijn handeling is het resultaat van
cognitieve patronen van waarneming en interpretatie.
Ontwikkelingsperspectief = de nadruk wordt gelegd op erfelijkheid en
omgeving (nature of nurture) en op voorspelbare verandering die zich
voordoet tijdens de levensloop. Gedurende je hele leven blijven er
ontwikkelingsprocessen doorgaan.
Sociocultureel perspectief: zij stellen het idee van de sociale invloed
centraal. Ze geloven wel in bewuste en onbewuste processen maar geloven
dat de invloed van de omgeving het gedrag het meest kan beïnvloeden.
- Sociocultureel perspectief = de nadruk op het belang van sociale
interactie, sociaal leren en een cultureel perspectief.
- Cultuur = een complexe mix van taal, opvattingen, gewoonten,
waarden en tradities die wordt ontwikkeld door een groep mensen
en die wordt gedeeld met anderen in dezelfde omgeving.
- Cross cultureel psycholoog = een psycholoog die werkt in dit
specialisme is geïnteresseerd in de manieren waarop psychologische
processen verschillen tussen mensen van verschillende culturen.
Whole-person perspectief: Sigmund Freud zette zich ook af tegen eerde
genoemde theorieën. Hij vond dat persoonlijke en psychische stoornissen
voornamelijk ontstaan uit processen in de onbewuste geest en niet in het
bewustzijn. Hij dacht dat deze methode de gehele mensen kon verklaren
en niet maar een deel ervan.
- Psychodynamische psychologie= een benadering die de nadruk legt
op het begrijpen van het menselijk functioneren in termen van
onbewuste behoeften, verlangens, herinneringen en conflicten.
Hieruit werd de psychoanalyse ook gemaakt.
Uit deze gedachten ontstonden ook meer perspectieven:
- De humanistische psychologie = een klinische benadering die de
nadruk legt op de mogelijkheden, groei, potentieel en vrije wil van
de mens.
Daarnaast is nog de psychologie van karaktertrekken en temperament
= een psychologisch perspectief dat gedrag en persoonlijkheid ziet als
, de producten van fundamentele psychologische kenmerken; denk aan
introvert en extravert.
De student kan de vier stappen van de wetenschappelijke methode benoemen en
beschrijven.
1. Een hypothese ontwikkelen
= een hypothese is een voorspelling van een uitkomst van
een wetenschappelijk onderzoek, een bewering over de
relatie tussen variabelen in een onderzoek. De variabelen
zijn hierbij de elementen die van invloed kunnen zijn op
hetgeen wat je onderzoekt. Deze variabelen moet je
operationeel definiëren. Dat betekent dat je precies moet
uitleggen wat je met een bepaald iets bedoeld, hoe dat zich
voordoet en hoe dat uitgevoerd kan worden. Zodanig dat
een leek het na kan doen.
2. Objectieve data verzamelen
Hierbij ga je de hypothese toetsen. Dit doe je doormiddel
van empirisch onderzoek, op basis van ervaringen. Dit doen
we zorgvuldig en systematisch aan de hand van
verschillende, bewezen methoden. Alleen dan kan je de data
die je verzameld hebt toepassen op een grotere groep,
generaliseren. Vervolgens heb je twee groepen nodig, een
experimentele groep die wordt blootgesteld aan
experimentele condities en een controlegroep met een
controle conditie. Zij zijn het vergelijkingsmateriaal.
Onderzoekers maken gebruik van een onafhankelijke
variabelen, dat is om dat de onderzoeker hem onafhankelijk
van andere, zorgvuldig gecontroleerde experimentele
omstandigheden kan manipuleren. Bijvoorbeeld hoeveel
suiker je ergens in doet. Dit is vaak een oorzaak van een
waarneming.
Daarnaast gebruiken zij een afhankelijke variabele, dat is de
variabele die wordt gemeten. Deze kan worden beïnvloed
door het manipuleren van de onafhankelijke. Bij het
onderzoeken kan je het beste gebruik maken van
randomisering. Je maakt gebruik van toeval of mensen bij
de controle of experimentele groep behoren.
3. De resultaten analyseren
Met de data kan je gaan kijken of de hypothese verworpen
moet worden of dat hij de test heeft doorstaan. Je moet
kijken of het significant is, dat betekend dat je moet kijken
of de resultaten niet door toeval zijn ontstaan maar door de
onafhankelijke variabele
4. Resultaten publiceren, bekritiseren en repliceren