Hoofdstuk 1 Samen leven in de middeleeuwen
Hoe leefden mensen samen in West-Europa in de middeleeuwen, hoe voorzagen ze in
hun levensonderhoud en hoe verdeelden ze de taken?
Paragraaf 1.1 Boeren en burgers
Hoe zag het persoonlijk leven van boeren en burgers eruit in de middeleeuwen?
Boeren en ambachtslieden
In boerenbedrijven werkte het hele gezin mee volgens een traditionele taakverdeling (zie schema
onder). De kinderen hielpen mee op het land. Een gezin woonde in één kleine ruimte, waar werd
gegeten en geslapen, en waar ’s winters dieren stonden.
Mannen Vrouwen
- land bewerken - vee voeren
- akkers ploegen - wol spinnen
- oogst binnenhalen - boter en kaas maken
- wassen en koken
Het leven was hard en ongezond. De boeren produceerden net genoeg voor eigen consumptie en
voor de heer waaraan ze als horige gebonden waren.
In de tijd van steden en staten werd het leven minder hard; er werd meer land ontgonnen, beter
ploegen, tuigen en handgereedschap ontwikkeld en het land werd intensiever bewerkt door het
drieslagstelsel. De productie steeg, en de overschotten konden de boeren verkopen op
marktplaatsen bij burchten en kloosters. Mensen konden zich ook gaan specialiseren in een
ambacht. De voedseloverschotten en opbloei van handel en nijverheid zorgden voor
bevolkingsgroei. De landbouwsamenleving veranderde in de agrarisch-urbane samenleving. Hoewel
het grootste deel van de bevolking nog uit boeren bestond, verdween de horigheid in West-Europa.
Eenvoud en levendigheid
De burgers in de steden hadden eenvoudige woningen, die bestonden uit één ruimte. Huisraad en
kleding werden bewaard in kisten, die ook als stoelen dienden. De haard was het centrum van het
huis. Elk huis had een kleine moestuin. In de smalle straatjes kwamen karren met of zonder paarden
voorbij, liepen kippen en varkens en werd gehandeld. Op de markten stonden ambachtslieden achter
hun toog en vermaakten straatmuzikanten en komedianten de burgers. Er waren herbergen,
badhuizen en bordelen.
In die tijd was het kerngezin (vader, moeder, kinderen) een veel voorkomende samenlevingsvorm in
de steden. De kindersterfte was hoog. De buurt en de gilden waren ook belangrijke maatschappelijke
verbanden. Gilden beschermden belangen van hun leden, en stelden strikte regels voor bepaalde
producties. Eindproducten werden ook streng gecontroleerd. Buitenstaanders werden door gilden
geweerd. Voor leden werd financieel bijgestaan bij ziekte en bij overlijden werd de weduwe
onderhouden. B.v. het gevaar voor brand lag op de loer, omdat alle huizen van hout waren.
Ook de hygiëne was een probleem. Afval op straat en vuil water waren bronnen van ziektekiemen.
Na grote pestepidemieën in de 14e eeuw moest het vuil op straat worden bestreden. De pest brak in
1347 uit. Niemand wist waar de ziekte vandaan, en de bestrijding was een raadsel. In vier jaar
bezweek een derde van de bevolking. Tot 1450 ontstonden nog kleinere epidemieën en
hongersnoden, de bevolking krom nog eens 20%.
In de 15e eeuw leefde ondanks de teruglopende bevolking de economie weer op in de steden. De
mensen waren beter gekleed, gehuisvest en gevoed. Europa maakte zich klaar voor wereldhandel.
, Paragraaf 1.2 Leven als een vorst
Hoe zag het persoonlijk leven van edelen eruit in de middeleeuwen?
Hoofse cultuur
In de vroege middeleeuwen leefde de adel in versterkte boerderijen van hout. De adel sliep samen
met de bediening in een omheinde toren. Het was er onhygiënisch en tochtig.
Na 1200 werden er stenen burchten gebouwd, zoals b.v. slot Loevestein. De inrichting en leefstijl
werd comfortabeler en weelderiger. Er kwamen nieuwe stoffen op de markt, door de nieuwe
contacten die bij de kruistochten hoorden. Van uit het Middellandse Zeegebied kwam b.v. zijde en
katoen. De kleding werd door islamitische invloeden rijkelijk versierd met parels, edelstenen, zilver
en bladgoud. De adel begon ook van gekruid eten te houden, met nieuwe specerijen als peper,
kaneel en nootmuskaat. Onder invloed van de verfijnde oosterse wereld ontstond in Europa de
hoofse cultuur, waarmee de adel zich van het gewone volk onderscheidde. De hoofse normen en
waarden werden overgenomen door de rijkere burgers. B.v. de gedragsregels waren zeer verfijnd;
alles moest terughouden, eervol en galant zijn. In ridderromans stond de hoofse liefde centraal;
edele vrouwen moesten met respect worden behandeld.
Het belangrijkste middel van bestaan voor de adel was grondbezit. Ze leefden van opbrengsten op
hun landerijen, en hielden zich bezig met oorlog, belastinginning en rechtspraak. Bij de
verstedelijking leverde de verkoop van stadsrechten extra geld op.
Rekeningen van de graaf
Eind 14e eeuw bestuurde graaf Albrecht van Beieren Holland, Zeeland en Henegouwen. Zijn
administratie geeft inzicht in een vorstelijke huishouding. Bij hem in dienst waren bewakers,
tuinmannen, stalknechten, houthakkers, valkeniers, keukenpersoneel, bakkers, kameniers en klerken
(voor administratie). De persoonlijke lijfwacht stond hoog in de hiërarchie.
Uit de rekeningen blijkt dat de familie in pracht en praal leefde. Zilveren bestek, geborduurde
wandtapijten en luxe cadeaus hoorden hierbij. Bij feesten werden kosten nog moeite gespaard, net
als bij toernooien en jachtpartijen. Zowel mannen als vrouwen kregen een degelijke opleiding van
een privéleraar. Dochter Jacoba van Beieren werd o.a. geschoold in Latijn, geschiedenis, filosofie en
meetkunde.
Paragraaf 1.3 Het huwelijk
Welke rol speelde godsdienst in het huwelijk in de middeleeuwen?
De huwelijkse moraal
Apostel Paulus bepaalde in de Bijbel de moraal voor het huwelijk: ‘Het is beter te trouwen dan te
branden van begeerte’, omdat iedere man een eigen vrouw moest hebben en andersom. Zelf gaf hij
echter de voorkeur aan het celibaat (ongehuwde staat met onthouding van seksualiteit). Alleen zo
kon men zich volledig aan God wijden. Voor de meeste mensen was dit onhaalbaar, en sloten
daarom het huwelijk. Uitspraken van Paulus:
‘Een vrouw mag niet scheiden van haar man, en een man mag niet weglopen van zijn vrouw.’
‘Weiger elkaar de gemeenschap niet, anders zal Satan uw gebrek aan zelfbeheersing gebruiken om u
te verleiden.’
Vanaf de 11e eeuw had de kerk een overheersende rol in het dagelijks leven. Pasgeborenen werd
z.s.m. gedoopt, hierdoor werden ze opgenomen in de gemeenschap en werd de ‘erfzonde’
afgewassen. Stervenden kregen het sacrament der zieken (ziekenzalving) en legden een laatste
biecht af, zodat ze in vrede konden sterven.
In de 12e eeuw konden mensen enkel nog in de kerk trouwen. Het was een onverbrekelijk verbond,