Thema 1, basiskennis verslavingskunde
Samenvatting hoorcollege, week 1 & 2 (paragraaf 1.5 t/m 1.7; psychofarmacologie):
Psychofarmacologie (= werking van drugs in de hersenen).
Voorbeeld stoffen die schadelijk zijn:
- Heroïne (= werd gebruikt als morfine tijdens een tandartsbezoek).
- Cocaïne (= werd gebruikt voor kinderen die last hadden van hun doorkomende tandjes; lokaal
anestheticum; Freuds favoriete antidepressivum en afkickmiddel. Ingrediënt in Coca-Cola).
- Tabak (= werd/ wordt ingezet om stress te verminderen).
- Alcohol (= wordt ontzettend vaak gebruikt, is erg genormaliseerd).
- Oxycodon (= krachtige pijnstillers die wordt voorgeschreven na operaties).
Legaal. Illegaal.
Voorgeschreven. Verkrijgbaar. Softdrugs. Harddrugs.
- Ritalin (focus). - Alcohol. - Hasj. - Cocaïne.
- Fluoxetine (angst). - Paracetamol (pijn). - Wiet. - MDMA (XTC).
- Nicotine (stress). - LSD.
- Cafeïne (opwekker).
- Nootmuskaat (roken).
Fasen van gebruik:
1) Experimentele gebruiker (= in eerste instantie nieuwsgierig naar het effect. Wilt de effecten van
drugs ervaren. Het gebruik blijft beperkt tot maximaal enkele keren; in het gebruik zit geen vast
patroon. In een enkel geval ken een experiment gevaarlijk zijn, bijvoorbeeld bij zwangerschap).
2) Recreatieve gebruiker (= is niet langer nieuwsgierig. Kent het effect inmiddels. Wilt van
stemming veranderen. In het gebruik zit nog geen regelmatig patroon. Het vindt onregelmatig
plaats en heeft geen negatieve gevolgen voor het leven op de gebruiker).
3) Gewoonte gebruiker (= gebruikt volgens een bepaald patroon. Elke dag, elke weekend of iedere
keer als hij uitgaat wordt er gebruikt. Gebruiker heeft controle; begin van verlangen naar de drug
kan ontstaan als op het geplande tijdstip niet gebruikt kan worden, maar dit verlangen is
makkelijk te overwinnen. Het gebruik heeft geen gevolgen voor het leven van de gebruiker).
4) Excessieve gebruiker (= gebruikt veel en regelmatig. Het gebruik heeft duidelijk gevolgen voor
school, werk, relaties en gezondheid. Ondanks deze negatieve consequenties gaat de gebruiker
door met het gebruik. Er begint ook een duidelijk verlangen naar drugs te ontstaan).
5) Verslaafde gebruiker (= verlangt naar gebruik. Aan dit verlangen kan bijna geen weertand
geboden worden. het gebruik roept steeds meer problemen op, maar gaat toch door met
gebruik. Neemt steeds meer tijd in beslag en gaat dagelijkse leven overheersen. Soms probeert
de gebruiker te stoppen, maar meestal mislukt dit).
Bloedsomloop (= duurt ongeveer een minuut om zowel kleine en grote bloedsomloop te doorlopen):
- Grote bloedsomloop (= voorziet alle organen van zuurstof. Hart > organen > terug naar hart).
- Kleine bloedsomloop (= zorgt ervoor dat bloed weer zuurstof opneemt. Hart > longen > terug).
Drugs in het bloed opgenomen:
- Eten, drinken of slikken (= mond > maag en darmen in het bloed > lever (first pass effect) > hart
> longen > hart > drugs naar alle organen; herenen). Werkingsduur (= 20 tot 30 minuten).
- Roken/ inhaleren (= longblaasjes in het bloed > hart > alle organen; herenen). Werkingsduur (= 7
tot 10 seconden; snelste methode).
,- Spuiten (= aders > hart > eerst kleine bloedsomloop > grote bloedsomloop). Werkingsduur (= 15
tot 30 seconden in ader, 3 tot 5 minuten direct onder de huid).
- Snuiven (= neusslijmvlies > bloedbaan > hart > kleine bloedsomloop herenen). Werkingsduur (=
enkele minuten).
- Absorberen via de huid (= via de huid in het bloed). Werkingsduur (= één tot twee dagen).
Bloed-hersenbarrière (= hersenen zijn kwetsbaar en zijn goed beschermd; wanden van de
bloedvaten in de hersenen hebben als bescherming een dubbele cellaag. Bepaalde stoffen zoals
virussen, bacteriën en allerlei giftige stoffen kunnen deze wand niet passeren. Alcohol en drugs wel).
Neurotransmitters (= stofje; communiceert met elkaar in de hersenen; overdragsstofje):
- Drugs beïnvloeden de prikkeloverdracht tussen de zenuwen. Zenuwen geven via chemische
stofjes signalen aan elkaar door (neurotransmitters). Inmiddels ongeveer tachtig ontdekt.
A. Dopamine (= stof die hoort bij het
beloningssysteem van de hersenen; geluk
hormoon, positieve gevoelens (seks). Bij te weinig
lusteloosheid, afnemende concentratie en een
gebrek aan motivatie).
B. Serotonine (= een tryptamine die invloed heeft
op het geheugen, stemming, zelfvertrouwen,
slaap, emotie, orgasme, eetlust en pijnprikkels. Te
weinig lijdt tot depressie. Bij te veel hallucineren).
C. Adrenaline (= wordt geproduceerd in het
bijniermerg; wordt alert en energiek. Verhoogt bloeddruk, versnelt hartslag. Bij te veel burn-out).
D. Endorfine (= pijnstillend en opwekkend gevoel; wordt aangemaakt tijdens lichamelijke inspanning,
opwinding, pijn, pittig eten, liefde en een orgasme. Sporters kunnen verslaafd raken aan het gevoel).
Factoren invloed afbraaksnelheid:
- Leeftijd (= productie enzymen in de lever die drugs moeten afbreken, neemt af bij ouder zijn).
- Etniciteit (= Aziaten breken aceetaldehyde slechter af dan blanken; meer last van een kater).
- Gezondheid (= bij een zieke lever is verloop van afbraak slechter dan bij een gezonde lever).
- Sekse (= vrouwen sneller een hoger promillage dan mannen).
Halfwaardetijd (= de tijd die het lichaam nodig heeft om de concentratie van een stof in het bloed
met de helft te verminderen). Bijvoorbeeld: cocaïne = één uur. XTC = 8 uur. Heroïne = enkele minuten.
Morfine = 2 uur. Cannabis = 30 minuten in het bloed, 2 tot 7 dagen in het vetweefsel.
Uitscheiding (= door de nieren, maar deel ook via ademhaling en transpiratie). Bijvoorbeeld: GHB =
12 uur. Heroïne = 3 tot 5 dagen. Cannabis = 3 weken. Meeste drugs = 2 tot 4 dagen aantoonbaar.
- Nieren (= grote zuiveringsinstallaties; vindt plaats in nefronen).
- Nefronen (= filters van de nieren; bekervormige kop met kluwen en bloedvaatjes en daaraan een
lange lusvormige buis); nuttige stoffen worden verder in de afvoerbuis van het nefron weer aan
het bloed teruggeven, terwijl de afbraakstoffen en andere afvalstoffen via de urinebuizen
worden afgevoerd naar de blaas.
Het zenuwstelsel:
A. Centrale zenuwstelsel (= hersenen en ruggenmerg).
B. Perifere zenuwstelsel (= ontvangt signalen uit de buitenwereld en geeft door aan centrale).
, Willekeurige zenuwstelsel (= regelt de bewegingen die de mens onder controle heeft).
bijvoorbeeld spieren wanneer je iets op wilt pakken.
Autonome zenuwstelsel (= regelt de functies die de mens niet onder controle heeft).
Bijvoorbeeld werking van organen als hart, klieren, spijsvertering, ademhaling.
Sympathische deel (= lichaam goed reageert op stress of dreiging; hartslag
gestimuleerd, luchtwegen zetten zich uit en spieren aanspannen).
Parasympatische deel (= brengt het lichaam weer in rust wanneer de dreiging
over is; hartslag en ademhaling omlaag).
Hersenen (= centrum van ons menszijn, rubber- sponsachtige structuur, handpassend, 1,5 kilogram).
- Oude deel (= hersenstam en de middenhersenen; hierin beloningsysteem).
- Nieuwe deel (= neocortex, rationele deel); informatie interpreteren, begrijpen en beoordelen.
Blauw (= frontaalkwab, functioneren-, aanzetten-,
controleren of stoppen van een bepaalde handeling,
plannen, nadenken, terugdenken in het verleden en hoe het
in de toekomst zal zijn).
Geel (= pariëtale kwab, ruimtelijk (visuele) waarneming,
denkkracht wordt samengebracht).
Groen (= temporale kwab, geheugen en gehoor, rekenkracht
om te kunnen functioneren).
Roze (= occipitale kwab, visuele informatie/ vermogen).
_________________________________________________
Gebied van Broca (= spraakcentrum; wanneer hierin iets
kapot gaat, krijgt men spraakproblemen).
_________________________________________________
Hersenstam (= ligt tussen het ruggenmerg en de hersenen;
ademhaling, hartslag, bloeddruk, spijsvertering en slapen
wordt bestuurd).
Middenhersenen (= ligt vlakbij hersenstam; onbewust
instinctief gedrag, emoties als angst, woede, dorst en honger
en stemmingen).
- Beloningsysteem (= zorgt ervoor dat bepaalde gedragingen met een prettig gevoel beloond
worden); Bijvoorbeeld drinken bij dorst, eten bij honger en
seksuele activiteit bij het zien van een mogelijke partner.
Ontstaan van verslaving:
- Beloningscentrum (= mate waarin prettige gevoelens kan oproepen verschilt. Werkt het
beloningscentrum minder goed, dan kunnen mensen minder genieten van alledaagse
beloningen. Met slecht functionerend beloningscentrum extra gevoelig voor drugs).
- Geheugen (= positieve gevoel na gebruik en e situatie waarin het gebruik plaatsvond, worden
opgeslagen en vormen sterke herinneringen; sterk of verlangen (craving) oproepen).
- Nieuwe hersenen (= conflicten tussen verlangens en rationele overwegingen worden in goede
banen geleid. Bij verslaafden functioneert dit minder goed; minder weerstand bieden).
Prikkeloverdracht tussen zenuwen (= een chemisch proces).