Staatkunde en politicologie 2
Hoofdstuk 1
Nederland
42.000 Km2
4000 km2 water
Ca. 500 inwoners/km2
Bnp 17/18 v.d. wereld
‘God created the world, but the Dutch made it the Netherlands.’
Geografie
Lage landen, ‘the low countrys’, Nederland
Rivierdelta: schelde, maas, rijn,
Strijd tegen het water: rivieren, zee, regenwater
Batavieren (ca. 100 v.Chr.):
Germanen, Kelten
Eerste geschiedschrijving
- Grieken, Romeinen
- Julius Caesar (100-44 v.Chr.), Tacitus
Noordwest Nederlanden: Moeraslanden, weinig belang voor Romeinen.
Belangrijke kenmerken:
- Geen natuurlijke grenzen
- Blik naar de zee, bevaarbare rivieren naar het achterland
- Gematigd zeeklimaat: niet te koud, niet te warm
- Vruchtbare kleigronden
Drie grenzen
1. Linguïstische grenzen
Germaanse vs. Romaanse invloeden (taalgrens)
Via Belgica
2. Religieuze grenzen
Rome vs. Reformatie
Biblebelt
3. Politieke grenzen
Nederland VS. België
Politieke gevolgen:
Nederland gekenmerkt door diepe religieuze tegenstellingen
België gekenmerkt door diepe linguïstische tegenstellingen
Burgerlijke natie
Geen hof stelsel met machtige monarchie
- Zelfbestuur steden en provincies
- Confederatie
- Republiek
- Burgerlijke cultuur
,Verklaringen:
- Geografische verklaringen (strijd tegen water zelfbestuur, waterschappen (poldermodel)
- Machtsbalans tussen de politieke eenheden
- Handelsnatie, kapitalisme
- Onafhankelijkheidsstreven religieuze groepen (protestanten vs. Katholieke Spanjaarden)
Constitionele ontwikkelingen
Republiek der zeven verenigde Nederlanden (1588-1795)
- 1568: Start opstand, Willem van Oranje (de zwijger), leider opstand
- 1579: Unie van Utrecht, samenwerking provincies
- 1588: Soevereiniteit naar de staten, confederatie.
Gouden Eeuw: handel (VOC), wetenschap, kunst en cultuur, relatief tolerant, welvaart
Franse tijd (1795-1813)
- Centralisering bestuur (rechterlijke macht, belastingdienst, enz.)
- Intrede moderne bureaucratie
- Eerste moderne grondwet
Koninkrijk der Nederlanden (1815-nu)
- Introductie monarchie (1813)
- Samengaan Nederland en België (1815-30) – Bicamerisme (Eerste kamer)
1848 – Grondwet Thorbecke
- Ministeriële verantwoordelijkheid
- Directe verkiezing Tweede kamer
Grondwetsherziening 1917
- Gelijke financiering bijzonder en openbaar onderwijs
- Algemeen mannenkiesrecht (vrouwen, 1919)
- Proportionele representatie (i.p.v. minoritair districtenstelsel.
Grondwetsherziening 1983
- Art 1. Gelijke behandeling
- Sociale grondrechten
1945/49: onafhankelijkheid Indonesië
1952: EGKS, 1958: EEG
1993: Europese Unie
Koninkrijk der Nederlanden
Een grote koloniale macht
- Gouden eeuw (17e eeuw),
- Grootste na Engeland en Frankrijk
Dekolonisatie
- Indonesië (1945/49)
- Nederlands-Nieuw-Guinea (1962)
- Suriname (1975)
Nederlandse identiteit
Bijzondere aspecten historische context Nederlandse staat
, - Geen feodaal systeem
- Republikeinse grondtoon (Geen keizerrijk, koninkrijk (tot 1806/13) en machtige aristocratie)
- Middelgrote steden
- Handelsnatie
- Decentralisatie bestuur
- Burgerlijke samenleving (middenklasse, maatschappelijk middenveld, zelfbestuur)
- Cultuur (Calvinistisch, arbeidsethos – Geen radicalisme/organisch denken - Burgerlijke
cultuur/ high trust society – Relatief grote vrijheid/tolerantie)
Hoofdstuk 2
- Verzuiling
- Consensuspolitiek,
Compromispolitiek,
Consensusdemocratie
Consociational democracy….
- Ontzuiling…
Een bedreigde stabiliteit
Drie bedreigingen politieke stabiliteit in Nederland:
1. Nederland heeft geen (politieke) meerderheid.
2. Twee conflictdimensies
3. Verzuiling
NL = land van minderheden
Liberalen 19e en beging 20ste eeuw politieke dominantie
Censuskiesrecht, sociale minderheid politieke meerderheid.
Land van minderheden
- Politiek sinds 1917
- Numeriek en sociaalpsychologisch, minderheden
- Emancipatiestreven
Katholieken - Verliezer 80-jarige oorlog, sociaal-maatschappelijke achterstandspositie, eeuwenlange
discriminatie (bv. Processieverbod)
Orthodox-protestanten – Gereformeerden, ‘kleine Luyten’
Sociaal democraten - arbeiders
Twee conflictdimensies
Godsdienstig (Antithese) – Progressief vs. Conservatief. Onderwijs. Zedelijkheid.
Sociaaleconomisch – Herverdeling. Rol staat in de economie (staatsplanning vs. Vrije markt)
Probleem Coalitievorming op basis van welke dimensie?
NB! Links – rechts verandert van inhoud
+- 1900: L-R = Antithese
- Rechts: confessioneel (rooms-katholiek, orthodox protestants)/godsdienstig
, - Links: liberalen en socialisten (seculier/humanistisch)
+- 1970: L-R = economisch
- Rechts: vrije markt, kapitalisme
- Links: herverdeling, socialisme
Verzuiling 1/3
5 Grote politieke partijen (fig. 2.1) (KVP, PvdA, VVD, ARP & CHU)
- Levensbeschouwing
- Sociale klasse
Politiek + sociale verzuiling (fig. 2.2)
- Sub – culturele groepen
- Netwerkorganisaties op levensbeschouwelijke grondslag
Criteria verzuildheid
- Rol van ideologie in de zuil
- Formaat en dichtheid netwerk
- Samenhang (cohesie) netwerk (coördinatie/Interlocking directives)
- Sociale apartheid
- Aansturing Zuilelites
Verzuiling 2/3
Criteria toepassen:
Discussie over het aantal zuilen
- Algemene zuil (liberalen + socialisten)?
- Liberale zuil?
- Kleinere zuilen? (Joden, communisten) (Orthodox gereformeerden – SGP – GPV)
Verschil in mate van verzuildheid
- Katholieken
- Gereformeerden
- Socialisten
- Nederlands-hervormden
- Liberalen…
NB!
Liberalen zeer sceptisch verzuiling, individu i.p.v. Groep. PvdA na 1945, doorbraak zuilen. Nederlands
– Hervormde kerk = volkskerk
Verzuiling 3/3
Niet-verzuilde publieke domein