Samenvatting Privaatrecht A
Jurisprudentie
HR Hofland/Hennis (6:217 lid 1 BW) ->
Hofland bood door middel van een advertentie in een woongids een huis
tegen een bepaalde prijs te koop aan. Hennis zag de advertentie en
aanvaardde het aanbod van Hofland. Vervolgens kwam Hofland er echter
achter, dat het Hennis was die het huis wilde kopen. Hij kwam toen terug
op zijn aanbod om het huis te verkopen. Hennis stelde zich echter op het
standpunt, dat door zijn aanvaarding een koopovereenkomst tussen de
twee was gesloten. Hofland was het hier niet mee eens.
Een advertentie waarin een individueel bepaalde zaak voor een bepaalde
prijs te koop staat is slechts een uitnodiging tot onderhandeling, oftewel
een uitnodiging tot het doen van een aanbod.
HR Bunde/Erckens ->
De gemeente Bunde koopt het bedrijf van Erckens op, vanwege de bouw
van een nieuwe woonwijk. Door de verkoop van het bedrijf zal Erckens in
dat jaar veel meer belasting moeten betalen over zijn inkomen, dan hij
normaal zou moeten betalen. De gemeente Bunde en Erckens komen in
het koopcontract overeen dat de gemeente de belastingschade van
Erckens zal vergoeden.
Indien partijen die een overeenkomst wensen te sluiten, daarin een voor
misverstand vatbare uitdrukking bezigen, die zij elk in verschillende zin
hebben opgevat, hangt het antwoord op de vraag, of al dan niet een
overeenkomst tot stand is gekomen, in beginsel af van wat beide partijen
over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en
gedragingen, overeenkomstig in de zin die zij daaraan in de gegeven
omstandigheden redelijkerwijze mochten toekennen, hebben afgeleid. Is
er überhaupt wel een koopovereenkomst tot stand gekomen?
,Daarbij kan meespelen a) of de opgevatte betekenis van de ene partij
meer voor de hand ligt dan hoe de ander het heeft opgevat b) indien de
uitdrukking een vaststaande technische betekenis heeft, de partij die van
deze betekenis is uitgegaan, mocht verwachten dat ook de andere partij
deze betekenis zou toekennen c) of de andere partij zich had voorzien van
deskundige bijstand en de wederpartij mocht verwachten dat deze die
betekenis kende en die andere partij daaromtrent voorlichtte d) of één
der door partijen aan de uitdrukking gehechte betekenissen zou leiden
tot een resultaat dat met hetgeen partijen met de overeenkomst
beoogden minder goed zou rijmen.
HR Haviltex ->
In 1976 verkochten Ermes en Langerwef een machine voor het snijden van
steekschuim aan Haviltex. In de koopovereenkomst werd een bepaling
opgenomen waarin stond dat de machine tot het einde van dat jaar
mocht worden teruggegeven. Deze teruggave zou leiden tot ontbinding
van de koopovereenkomst, waarbij de verkoper het betaalde bedrag
moest restitueren. In het midden van het jaar wilde Haviltex de machine
teruggeven, zodat hij zijn geld terugkreeg. De verkopers accepteerden dit
echter niet, omdat Haviltex geen goede reden had om de machine terug
te geven.
De vraag hoe bepalingen in overeenkomsten moeten worden uitgelegd,
kan niet beantwoord worden op grond van alleen maar een zuiver
taalkundige uitleg. Hiervoor komt het tevens aan op de zin die partijen in
de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze
bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien
redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Geen twijfel over
overeenkomst, maar twijfel over beding (uitleg) Daarbij kan van belang
zijn; in welke maatschappelijke kringen partijen behoren, welke
rechtskennis wordt verwacht, context van de desbetreffende bepaling, de
totstandkomingsgeschiedenis ervan, de aannemelijkheid van de
rechtsgevolgen van uitleg, de aard van de overeenkomst en de
gedragingen van partijen na het sluiten van een overeenkomst. Bij een
zakelijke overeenkomst wordt er wel meer gekeken naar de taalkundige
betekenis.
2
, HR Kantharos van Stevensweert (art. 6:228 BW) ->
In het jaar 1943 wordt bij de Maas in de buurt van het plaatsje
Stevensweert een zilveren beker opgegraven. De beker wordt verkocht en
na het overlijden van de koper komt de beker terecht bij een broer. Deze
laat de beker onderzoeken door het Nederlands Goud en Zilvermuseum.
De taxateur maakt een grove fout.
De beker wordt vervolgens verkocht aan Leo Brom, een edelsmid. Hij heeft
er 125 gulden voor over. Brom laat de beker onderzoeken door prof. C.W.
Vollgraff. Deze informeert Brom per brief dat de beker een Grieks-
Romeinse oorsprong zou hebben en van onschatbare waarde zou zijn.
Hierop publiceerde Brom in 1951 een artikel waarin hij de beker en de
waarde uitlicht.
De verkoper ziet het artikel en ruim vijf jaar na de verkoop start hij een
rechtszaak. Hij wil de koopovereenkomst vernietigen. Er wordt
geprocedeerd tot aan de Hoge Raad en de partijen beroepen zich jegens
elkaar op dwaling. Een van de dingen die onduidelijk was, was de vraag of
Brom op de hoogte was van de hoge waarde van de beker tijdens de koop.
Immers, een verkoper die zich jegens de koper beroept op dwaling kwam
zelden voor. In casu betrof het de vraag wat de koper zich bij de koop
voorstelde of redelijkerwijs mocht voorstellen betreffende zijn aankoop.
Vaststond dat er sprake was van dwaling, omdat hoogstwaarschijnlijk
zowel de koper als de verkoper zijn uitgegaan van een onjuiste
voorstelling van zaken, namelijk dat de beker niet erg waardevol was.
Een beroep op dwaling kan mislukken als conform de in de maatschappij
geldende opvattingen de dwaling voor rekening van de dwalende behoort
te komen. Een vergissing over de waarde van een object kan niet worden
teruggedraaid!
3