SAMENVATTING ‘AN
INTRODUCTION TO MORAL
PHILOSOPY’
HOOFDSTUK 1 – MORELE FILOSOFIE EN MOREEL BEREDENEREN
Het punt van morele filosofie
Aristoteles zegt: een jonge man is niet klaar om morele filosofie te bestuderen, omdat hij te weinig
levenservaring en zelfcontrole hebben. Dit is niet in jaren, ook oude mensen kunnen onvolwassen zijn.
Mensen bestuderen morele filosofie wanneer ze een moreel dilemma tegenkomen. Het is praktisch, maar ook
belangrijk en het heeft theoretische elementen. Het helpt je om je eigen morele blik te krijgen. Je kijkt dan naar
je relatie met anderen en de omgeving en hoe je jezelf kunt ontwikkelen.
De ideeën van de verschillende filosofen zijn belangrijk omdat ze in de westerse wereld verweven zijn.
De natuur van morele filosofie
Morele filosofie= filosofisch reflecteren op moraliteit.
Het gaat over hoe onze acties anderen helpen of pijn doen. Het lijkt niet op de wetenschap, maar het gaat om
wat er in ons brein omgaan.
Meta-ethiek
Veel filosofische vragen zijn meta, want het gaat om iets hogers. Je denkt na over de wetten en regels die er
bestaan en waarom/of ze belangrijk zijn.
Normatieve ethiek
Hier gaat het om de norm/standaard. We kunnen het begrijpen als het idee van het gemiddelde, maar ook in
wat de ideale standaard is (wat willen we bereiken). Normatieve ethiek vraag: welke morele regels moeten we
accepteren? Waar willen we naar leven? Het is een ideale standaard.
Toegepaste ethiek
Hier gaat het om het analyseren van problemen in het alledaagse leven. Er wordt geen algemene benadering
gegeven, maar we passen het toe. Je kijkt naar een problemen vanuit verschillende perspecten om te kijken
welke argumenten het sterkst zijn.
Moreel redeneren
Hoe je moreel redeneren moet doen, daar is geen duidelijk antwoord voor. Het is wel duidelijk dat je het niet
als een regelboek moet gebruiken. Er worden steeds nieuwe methodes gemaakt en iedereen doet het op zijn
eigen manier.
Het begint bij een argument (=een manier om een bepaalde conclusie te ondersteunen) en bij logica (=een
methode van argumenteren, waarbij deductie wordt gebruikt om conclusies te trekken uit regels).
Voorbeeld: Socrates is een mens, alle mensen zijn sterfelijk, dus Socrates is sterfelijk.
Dit is een valide en logisch argument gehaald uit deductie.
Als je conclusie zou zijn: maar Socrates is niet sterfelijk, dan had je een tegenstrijdigheid.
Niet is niet valide
,Socrates is sterfelijk, alle mensen zijn sterfelijk, dus Socrates is een mens. Dit is niet valide.
Dit is niet valide en logisch
Socrates is een kat, alle katten hebben tien poten, dus Socrates heeft tien poten.
Dit is wel valide en logisch, maar niet een goed argument. We zoeken ook iets dat gebaseerd is op de
waarheid.
Ryan is een baby, baby’s zeggen ga, ga, dus Ryan zegt ga, ga.
Dit klopt ook niet helemaal; implied premises. Je kan hier veel tegen inbrengen.
Argumenten zijn vaak erg gecompliceerd, vol met impliciete stellingen. Het formuleren is dus niet altijd
makkelijk.
Logische vallen
Sommige dingen klinken logisch, maar zijn het niet.
1. Dubbelzinnigheid: hetzelfde woord heeft verschillende betekenissen in verschillende stellingen
2. Cirkelredeneren: de conclusie volgt de stelling, maar de stelling gaat uit van de waarheid van de
conclusie
Informele logica: analogie, inductie, inferentie
Je kunt ook andere soorten argumenten gebruiken om een conclusie te ondersteunen:
1. Analogie: een vergelijking maken tussen twee gebieden van kennis in de hoop dat de kennis uit één
gebied inzich geeft in het andere gebied.
2. Inductie: ondersteuning voor een hypothese bieden door herhaalde fenomenen te observeren (vb.
alle zwanen zijn wit, want je hebt alleen witte gezien). Dit echter nooit bewijs. Dit soort
conclusies/hypotheses kunnen snel vervalst worden (er hoeft maar één zwarte zwaan te zijn om hem
te vervalsen).
3. Inferentie van de beste verklaring/abductie: een theorie beargumenterne op basis van de beste
verklaring van een geobserveerd fenomeen (vb. roken kan longkanker veroorzaken). Er is dus een
sterke associatie, maar ook andere mogelijk verklaringen van longkanker. Het is geen absoluut
statement.
Gedachte-experimenten en morele intuïties
1. Godwin: als je moeder en een belangrijk persoon voor de maatschappij in een vuur vastzitten en je
mag maar één redden, dan moet je die belangrijke persoon redden.
2. Foot: een trein gaat over vijf mensen rijden, je kan ingrijpen en dan rijdt hij over één. Moet je dit
doen? Ook wanneer je iemand hiervoor voor de trein moet gooien?
3. Singer: als je een kind in een ondiepe vijver kan redden van de verdrinking, vinden veel dat je dit moet
doen. Singer vindt dit hetzelfde als doneren voor een goed doel van kinderen.
Gedachte-experimenten zeggen iets over jouw moreel redeneren en morele intuïtie (= een reactie op een
situatie, echt of hypothetisch, dat jouw mening over het morele ding te doen weergeeft).
Een bepaalde theorie kan tegen je intuïtie ingaan (vb. bij gedachte-experiment 1), maar deze kunnen ook gelijk
zijn aan elkaar. Een intuïtie kan echter fout zijn. Als een theorie tegen je intuïtie ingaat, hoeft deze dus nog niet
fout te zijn.
Speciale morele argumenten
Dit zijn nog weer andere typen argumenten:
1. Universalisering: morele geschiktheid van een actie bekijken door je een wereld voor te stellen waarin
iedereen datzelfde zou doen.
, 2. Feit/waarde verschil: de stelling dat er een verschil is tussen feitelijke kwesties en kwesties van waarde
en de stelling dat het logische denkfout is om conclusies van waarde te trekken uit feitelijke stellingen.
3. Slippery slope: het argument dat wanneer iets relatief onschuldig lijkt, het toch kan leiden tot iets
problematisch. Daarom moeten we die eerste stap niet nemen (vb. als je een tiener één biertje geeft is
het onschuldig, maar het kan wel het begin zijn van een slechte gewoonte).
4. Doctrine/dubbel effect: het argument dat je bij morele verantwoordelijkheid alleen moet kijken naar
je intentie, ook al kan je vorspellen dat je acties pijn veroorzaken (vb. het vermoorden van een mens is
absoluut fout, maar als er een bombardement is vinden we dat de luchthaven van het aanvallende
land mogen vernietigen, ook al zullen we daar ook onschuldige mensen mee vermoorden).
Vooroordelen in beredeneren
Niemand is zo goed in beredeneren als die denkt, het blijkt dat mensen veel fouten maken. Een veelgemaakte
fout is framing (=iemands intuïtie over problemen, waaronder morele problemen, kan afhankelijk zijn van hoe
het probleem wordt beschreven).
Een ander probleem is confirmation bias/vooroordelen over bevestiging (=de neiging om vooral aandacht te
geven aan het bewijs dat jouw positie ondersteunt). Dit komt veel voor.
Een aanname is dat onze rede betrouwbaarder is dan onze emoties. Maar hoe emotie in moreel redeneren
past, daar zijn de meningen over verdeeld.
HOOFDSTUK 2 – CULTUREEL RELATIVISME
De verscheidenheid van morele praktijken
Geschiedenis is interessant, omdat het ons aanmoedigt om gewoontes uit het verleden te vergelijken met onze
hedendaagse gewoontes. Vroeger waren dingen heel anders (vb. denk aan slavernij in de VS of erotiek in de
Griekse tijd). Onze moraliteit verandert dus door de tijd heen. Dit is zelfs in de korte geschiedenis heel erg
veranderd (vb. in de jaren ’60 werd er tijdens reclame voor banen een mannensalaris en een vrouwensalaris
gegeven).
Ook nu is er veel verschil in sociale praktijken (vb. in VS is een pistool dragen gewoon, in Nederland niet).
Cultuur heeft dus ook een invloed op socialiteit en moraliteit.
Objectivisme of cultureel relativisme?
Je kunt op twee manieren kijken naar morele variatie:
1. Cultureel relativisme/moreel relativisme: morele waarheid correspondeert met bepaalde culturen en
er is dus niet één morele waarheid
2. Universalisme: er is één morele waarheid die geldt voor alle mensen, tijden en plaatsen. Dit is
gebaseerd op het objectivisme (=statemens over moraliteit kunnen validiteit hebben die verder gaat
dan subjectieve meningen, deze zijn in de natuur/realiteit gegrond en voor alle mensen geldend)
Er is discussie in de meta-ethiek (=studie naar de natuur van moraliteit en onze kennis hierover). Sommige
filosofen zeggen dat objectivisme in onze morele gedachten is gebouwd; mensen maken van nature assumpties
over de natuur van moraliteit. Sommige assumpties die uit onze ‘gezond verstand moraliteit’ voortkomen:
sommige dingen zijn moreel fout etc.
Moreel realisme= een vorm van objectivisme die zegt dat waarden in de wereld bestaan/echt zijn.
Veel filosofen hebben dit verdedigd.
Plato zegt: objectieve waarden kunnen beschreven worden aan de hand van ‘de vorm van het goede’
(=perfecte waarden bestaan buiten de empirische wereld, dat wat we in de wereldtegenkomen zijn imperfecte
, kopieën hiervan) (vb. een echt perfecte cirkel bestaan niet, onder een microscoop zul je altijd imperfecties
zien).
Er is kritiek op het objectivisme. Een alternatief is cultureel relativisme. Deze zegt dat we dingen alleen vanuit
het perspectief van onze cultuur zien. Er zijn dus verschillen.
Relativisme en pseudo-relativisme
Het cultureel relativisme gaat erop dat ideeën over goed en slecht per cultuur/sociale context verschillen.
Sommige filosofen hebben hier kritiek op; als goed en slecht per maatschappij verschilt en de conclusie is dat
de ene maatschappij dit niet mag opdringen aan de andere maatschappij, dan klopt je eerste stelling niet. Dit
laatste is namelijk al een universeel statement en dus niet relatief aan één maatschappij.
Waarschijnlijk wordt relativisme dan verward met liberalisme (=kijk waarin individuele vrijheid en autonomie
heel belangrijk is). Het liberalisme zegt namelijk dat men naar eigen standaarden mag leven.
Deze paradox noemen we het pseudo-relativisme (=de kijk dat elke maatschappij naar eigen standaarden mag
leven en dat andere maatschappijen dit niet mogen belemmeren).
Het pseudo-relativisme zegt dus dat er wel ook universele waarden zijn, of in ieder geval één: elke cultuur mag
zijn eigen waarden beslissen.
Hier is ook kritiek op: in het verleden kregen individuele staten te veel vrijheid waardoor er oorlog ontstond in
WOII. Ook kunnen maatschappijen dan heel erge waarden hebben, als genocide of meisjesbesnijdenis. Dit
wordt door sommigen als Kenyatte verdedigd. De vraag is: hoort meisjesbesnijdenis bij de vrijheid van hun
maatschappij of gaat dat te ver? Een ander voorbeeld is dat zelfmoord in andere maatschappijen veel normaler
is, moeten we dit accepteren?
Problemen met relativisme
- Het neemt aan dat elke persoon binnen één groep bestaat. Het gaat dan om morele isolatie, maar veel
mensen verkeren in verschillende groepen (Midgley en Moody-Adams)
- Cultuur relativisme gaat ervan uit dat in elke groep één moreel standpunt is waarmee iedereen het
eens is, terwijl dit niet zo is (Moody-Adams)
- Cultureel relativisme gaat ervan uit dat iemands morele geloven een directe consequentie zijn van de
waarden van zijn groep, terwijl dit helemaal niet zo is. Mensen kunnen kritisch zijn op hun eigen
tradities (Moody-Adams)
Modest/bescheiden relativisme
Je kunt twee niveaus van moraliteit onderscheiden:
- Een niveau waar er een eenheid van waarden moet zijn
- Een niveau dat diversiteit accepteert
Is er eigenlijk wel één goede morele theorie? Of is diversiteit ook goed?
Deze benadering van twee niveaus begint bij reflectie op het algemene nut van moraliteit. Veel filosofen
zeggen dat het leven niet te tolereren is zonder moraliteit. Moraliteit bestaat om een raamwerk te geven voor
conflicten oplossen. Moraliteit is dan een set regels voor de maatschappij. Dit zegt echter niet wat deze regels
zijn; dit hangt ook weer per cultuur af. Door regels is er orde.
Wong: we kunnen zien dat de moraliteit van andere maatschappijen anders is dan de onze. Vaak kunnen we
daar ook waarde in zien. Je ziet dan dat er niet maar één universele waarheid is qua moraliteit.
Andere mensen kunnen zich afvragen of dit wel een vorm van cultuur relativisme is, of een vorm van
liberalisme.
Besnijdenis en cultureel relativisme