Mensenrechten en democratie
Week 1- Mensenrechten, democratie en de samenhang daartussen
Hoe heeft de democratie zich ontwikkeld?
• Athene: voor 8e eeuw v.C. soms volksvergaderingen, daarna groei welvaart en
toenemende ongelijkheid, macht vaak bij aristocratie;
• Solon 640-650 v.C.: geschil met magistraten voor te leggen aan volksvergadering;
• Kleisthenes 570-507 v.C.: democratische inrichting stadstaat, stemhebbende (mannen
etc.), volksvergadering;
• Andere organen: raad van 500, roulerend dagelijks bestuur, juryrechtspraak, iedere
burger toegang tot ambten;
• Atheense democratie: vrijheid van meningsuiting als deelnemer aan volksvergadering,
verplichting tot deelname aan religieuze rituelen, uitsluiting van vrouwen etc.
• 19e en 20e eeuw: uitbreiding kiesrecht en bevoegdheden parlement;
Welke vormen van democratie zijn te onderscheiden?
• Directe democratie: burgers nemen zelf gezamenlijk beslissingen: volksvergadering,
referenda;
• Indirecte democratie: burgers kiezen vertegenwoordigend lichaam dat ‘namens hen’
de beslissingen neemt.
Wat zijn mensenrechten en welke juridische status hebben deze rechten?
Mensenrechten zijn rechten van de mens die gelijkelijk voor eenieder geleden, de individuele
menselijke waardigheid beschermen, universele gelding hebben en onvervreemdbaar zijn.
Vrijheids- en politieke rechten zijn vaak wel juridisch afdwingbaar, maar sociale-
economische en culturele rechten zijn vaak niet juridisch afdwingbaar.
Wat wordt er bedoeld met prepositieve gelding?
Prepositieve gelding houdt in dat mensenrechten ook gelden als ze niet door de bevoegde
juridische instantie zijn erkend.
In hoeverre stellen mensenrechten grenzen aan democratische besluitvorming en in
hoeverre kan democratische besluitvorming de gelding of het bereik van mensenrechten
inperken?
Mensenrechten kunnen beperkingen stellen aan democratische wetgeving en beleid waardoor
er grenzen worden gesteld aan de macht van de staat. Een democratische besluitvorming kan
de gelding van mensenrechten inperken doordat een democratische meerderheid besluiten kan
nemen die mensenrechten aantasten.
In hoeverre zijn mensenrechten een onderdeel van het idee democratie, en andersom?
Mensenrechten zijn noodzakelijk voor het functioneren van de democratie. Dit gebeurd
doormiddel van participatie en contestatie. Tegelijkertijd draagt de democratie bij aan respect
voor mensenrechten omdat er in een democratie het idee van gelijkheid bestaat.
1
, Week 2 – Geschiedenis van de mensenrechten en de democratie, met bijzondere
aandacht voor Locke en Rousseau
Hoe verhoudt zich het moderne idee van democratie tot antieke ideeën daarover?
In de klassieke democratie bestond er voortdurende participatie van ‘alle’ burgers. Nu is er
sprake van fundamentele wetgeving en verkiezing van staatsbestuurders (Rousseau).
Hoe verhouden de ideeën van volkssoevereiniteit tot democratie zich tot elkaar en hoe is
de ontwikkeling van deze ideeën verlopen (Bodin, Grotius, Hobbes, Rousseau)?
• Bodin 1530-1596: soeverein – staatsbestuur (gouvernement), wetgeving als eerste
kenmerk van soevereiniteit.
• Grotius 1583 - 1645: geen principieel onderscheid soeverein – (staats)bestuur.
Soevereiniteit is hoogste macht: wiens daden niet door een ander mens ongedaan
kunnen worden gemaakt.
• Hobbes 1588-1679: terugkeer onderscheid van Bodin, benadrukt onderscheid
deliberatie – autoriteit.
• Rousseau 1712-1778: niet de vorst (regering), maar het volk is soeverein. Onzekere
natuurlijke vrijheid opgegeven (sociaal contract 1772) voor zekere burgerlijke
vrijheid.
Ga verder in op de ideeën van volkssoevereiniteit van Rousseau.
• Soevereiniteit is het volk waarin individuen zijn opgegaan;
• Soevereiniteit is ondeelbaar, onoverdraagbaar en laat zich niet representeren (!);
• Soevereiniteit scheiden van staatsbestuur;
• Soevereine wil (volonté générale, algemene wil) is wet en draagt altijd algemeen
karakter;
• Staatbestuur (inclusief ‘lagere’ wetgeving en rechtspraak) is uitvoering van de wet
(dus van de volonté générale);
• Aanwijzen van bestuurders en vertegenwoordigers (!) is niet algemeen, dus geen wet,
maar bestuursdaad (het volk treedt dan op als bestuurder)
Richard Tuck bespreekt twee ‘vernieuwingen’ van Rousseau in de politieke theorie.
Omschrijf deze vernieuwingen in uw eigen woorden en geef daarbij aan in welke zin die
vernieuwingen de weg hebben geopend voor de ‘moderne democratie’.
1. Soeverein ten opzichte van de regering, de soeverein is vooral fundamentele wetgever;
2. Discussie is geen daad van soevereiniteit, een beslissende stem uitbrengen is dat wel
(vote, not discussion).
Door deze vernieuwingen kan ook een grotere, complexe samenleving democratisch zijn; het
volk laat deliberatie en regeren aan een ander over (niet-soeverein: vorst, vertegenwoordigend
lichaam). Representatieve democratie. NB verkiezing van de leden van het parlement is voor
Rousseau geen daad van soevereiniteit, want het is niet algemeen.
Wat is de (voorbereidende) bijdragen van Bodin, Grotius en Hobbes geweest aan deze
‘vernieuwingen’ van Rousseau?
• Bodin: het idee van ‘soeverein t.o.v. de regering’ is voor het eerst te vinden bij Bodin;
• Hugo de Groot: Hugo de Groot verwerpt dit idee weer;
• Hobbes: de ‘sleeping sovereign’; cruciaal is slechts dat de soeverein zich niet ‘opheft’.
Hobbes maakt daarbij bovendien nadrukkelijk onderscheid tussen delibereren en
beslissend besluiten = vernieuwing.
2