Samenvatting Klassieke Sociologische Teksten
College 1 – Karl Marx
Achtergrond Marx
Marx is pas later als grondlegger van de Sociologie gezien. Hij leefde in een tijd die we ons nu moeilijk
meer kunnen voorstellen, voornamelijk tijdens de opkomst van fabrieksarbeid. Er was in die tijd ook
veel politieke onrust, met revoluties als gevolg. Marx was een vluchteling, want hij was geboren in
Duitsland, maar ontwikkelde zich steeds meer als een activist en werd daardoor uitgezet. Uiteindelijk
is hij in Engeland terecht gekomen waar de Industriële Revolutie zich verder voltrok. Hij is de
grondlegger van het Communisme en wilde bijdragen aan een betere wereld.
Zijn wetenschappelijke hoofdwerk is Het Kapitaal. Hij wilde het Kapitalisme analyseren en wilde
graag de ontwikkelingswetten in beeld brengen. Hij dacht dat het kapitalisme de laatste fase was
voor het socialisme. De opvolging van het kapitalisme naar het socialisme was logisch, omdat de
kapitalisten zouden worden verjaagd en er een democratische staat voor terug zou keren waarin de
productiemiddelen zouden worden verdeeld. Het socialisme is een logische stap omdat de arbeiders
geen andere keuze meer hadden. Het Kapitaal was een belangrijk boek voor de verandering die
gaande was, omdat de theorie met de praktijk kon worden gekoppeld. Marx geeft in dit hoofdstuk
aan waarom de arbeiders moeten vechten voor de arbeidsdag. In het boek wilde hij abstracte
economische theorie combineren met analyse van historische ontwikkelingen. Marx lijkt in zijn tekst
partijdig en betweterig, hij legt dit uit. Het lijkt op ‘preken voor eigen parochie’.
Het hoofdstuk gaat voornamelijk over de misstanden in de Engelse Industrie in het midden van de
19e eeuw, en dan met name de kinderarbeid (half-timers). Dit zijn vaak kinderen tussen de 5 en 8 jaar
oud die behoorlijke arbeidsdagen maken. Aan de andere kant zit er ook een wetenschappelijke vraag
aan vast, namelijk: waarom verschilt de lengte van de arbeidsdag in de loop van de geschiedenis
tussen landen? Het gaat voornamelijk over de lengte van arbeidsdag. Het uitgangspunt is de
klassenanalyse, en het idee dat allerlei klassen verschillend belang hebben bij de lengte van de
arbeidsdag. Het idee is dat het Kapitalisme wordt voortgeduwd door een constante hang naar
meerarbeid (geeuwhonger). Kinderen waren goedkoop in die tijd en hierdoor was er veel
kinderarbeid. Samenvattend deel 1: de lengte van de arbeidsdag is onbepaald en wordt ingesteld
door de belangentegenstelling tussen de kapitalist en de arbeiders. Als de overheid daar geen
grenzen en wetten voor bedenkt, leidt tot ontzettend lange arbeidsdagen voor de arbeiders. En dit
leidt uiteindelijk tot kinderarbeid op groter schaal.
Wat vooraf ging aan het schrijven van het hoofdstuk is de arbeidswaardetheorie: waarde komt maar
uit één bron voort en dat is arbeid. Arbeidskracht kan waarde creëren en een kapitalist zet alleen zijn
machines in, maar hij creëert geen waarde. Machines zijn gestolde arbeid. Er is dus maar één echte
bron van waarde, en dat is arbeid. Dit is een ideologie, wat een idee over de werkelijkheid is
waarvoor geen wetenschappelijk bewijs is.
Vragen Marx
1. Marx onderscheidt tussen ‘noodzakelijke arbeidstijd’ en ‘meerarbeidstijd’. Omschrijf wat hij
bedoelt. Wat bepaalt het verschil tussen noodzakelijke en meerarbeidstijd?
Noodzakelijke arbeidstijd is de tijd die mensen moeten werken om te kunnen overleven. Het idee is
dat we werken om te leven. Werken was een praktijk om in leven te blijven. Meerarbeid is de extra
tijd die mensen werken en deze levert meer waarde op, maar dit is niet nodig om te overleven. Het
idee dat Marx hierbij had is dat een arbeider nooit meer krijgt dan nodig is om in leven te blijven. De
meerarbeid komt vooral terecht bij de kapitalist. De kapitalist heeft de meerwaarde nodig om te
kunnen concurreren en hierdoor wordt de arbeider steeds verder uitgebuit. De kapitalist zal
voortdurend proberen om de arbeidsdag te verlengen, zodat de meerwaarde toeneemt.
,2. Marx schrijft: ‘Kapitaal is gestorven arbeid, welke alleen tot nieuw leven kan komen, door als
een vampier levende arbeid op te zuigen...’. Wat bedoelt hij?
Kapitaal is gestorven arbeid: Marx ziet arbeid als iets levends, maar het is tegelijkertijd van de
kapitalist die het leven eruit zuigt. Alle waarde komt voort uit arbeid. De arbeid is gestorven omdat
het in machines terecht is gekomen. Machines zijn niet het resultaat van een gezamenlijke
inspanning van arbeid en kapitaal maar komt uiteindelijk allemaal voort uit meerwaarde. Er is een
drang geweest naar meerwaarde en daaruit zijn machines voortgekomen. De kapitalist heeft de
waarde van de arbeid toegeëigend.
Komt alleen tot leven door als een vampier levende arbeid op te zuigen: in die tijd is er altijd arbeid
nodig om de machines te laten werken. Machines hadden dus arbeid nodig om productief te kunnen
zijn. De machines werden dus zoveel mogelijk gebruikt, om zoveel mogelijk winst te behalen. Zo is
het idee van ploegendiensten ontstaan. Hierdoor kwamen er ontzettend lange arbeidsdagen waarin
de machines veel herrie en hitte veroorzaakten. De arbeidsomstandigheden waren dus niet gunstig
en daarom wordt er gesproken over een vampier: de machine die mensen dwingt om daar te werken
en die niet goed is voor de gezondheid.
3. Marx schrijft dat ‘gebruik’ en ‘plundering’ van de arbeidskracht ‘totaal verschillende dingen’ zijn.
Wat bedoelt hij?
Dit is een belangrijk onderscheid in de tekst en ook in zijn denken. Alle waarde komt volgens Marx
voort uit arbeid, en dit komt voort uit arbeidskracht, het vermogen om arbeid te leveren. Een
vermogen wat inherent is aan mensen. Hoeveel arbeid ze leveren, dat is aan mensen zelf. Met
‘gebruik’ bedoelt hij dat mensen moeten werken om in levensonderhoud te voorzien en worden daar
op zich niet slechter van. Dit zorgt voor ontplooiing en een bijdrage aan de samenleving. Arbeid is
dus een vermogen wat op zichzelf zeer waardevol is. Er zit een grens aan het gebruiken van
arbeidskracht en dit kan worden omschreven wanneer arbeid ten koste gaat van de gezondheid. Met
‘plundering’ wordt bedoeld dat de arbeidskracht overmatig wordt benut en dit gaat ten koste van de
werkenden (bijvoorbeeld een korte levensverwachting). Hier gaat gebruik dus over in plundering. Als
het streven naar winst binnen de perken was gebleven, zou de levensverwachting veel langer zijn
geweest. Er werd veel gespeeld met de gezondheid van mensen.
4. De wijze waarop meerarbeid wordt afgedwongen verschilt per productiewijze. Hoe gebeurt dat
in de regel in het feodalisme? En in het kapitalisme?
In het kapitalisme is de sociale verhouding tussen arbeider en kapitalist typisch. Het gaat om een
dominante houding van kapitalist naar arbeider. Arbeid wordt verricht in deze relatie. Daarnaast
bezit de kapitalist productiemiddelen en hierdoor eigent hij zich meerarbeid toe. De arbeider is ‘vrij’
(van productiemiddelen). Marx maakt een koppeling met de slavernij, hij schrijft bijvoorbeeld dat
uitbuiting op de plantages pas echt vorm krijgt als er geproduceerd wordt voor de markt. De relatie
tussen heer en slaaf was dus nog niet zo streng, totdat er voor de markt geproduceerd moet worden.
In het feodalisme is de arbeider geboden aan de grond, de grond is eigendom van de feodale heer.
Degene die de grond bewerkt moet afdrachten doen aan de heer. De arbeider is hierin lijfeigene, wat
betekent dat de heer niets met de grond kan doen zonder de arbeider er in te betrekken. Dus in
tegenstelling tot het kapitalisme, wordt de afdracht niet meer zichtbaar voor een arbeider. In het
feodalisme heeft de arbeider dus nog zelf de productiemiddelen (eigen grond, dieren) maar in het
kapitalisme is dit niet het geval en moet de arbeider in de fabriek zelf zijn loon verdienen. In het
kapitalisme neemt de uitbuiting andere vormen aan: de arbeider is niet meer beschermd door het
bezit van productiemiddelen. De omvang van meerwaarde is meer zichtbaar in het feodalisme.
5. Marx maakt er een punt van dat kinderen onder de 13 jaar ‘half-timers’ (of ‘part-timers’) worden
genoemd: ‘Niets is in dit opzicht zo typerend…’. Waarvoor is het nu precies typerend?
In een groot aantal landen zijn er geen part-timers, zoals de VS en Zweden. Het betekent hier ook dat
part-timers weinig geld verdienen en een onzekere baan heeft. Het heeft dus een negatieve
, associatie, terwijl dit in Nederland niet zo is. Waar Marx tegenaan loopt is dat kapitalisten slechts
beperkt inzetbare arbeidskrachten zien in kinderen en geen kleine, jonge kinderen. Marx spreekt hier
uit zijn hart en vindt dat jonge kinderen zorg en liefde nodig hebben, maar in plaats daarvan moeten
ze werken onder beroerde omstandigheden. Er is hier sprake van dehumanisering: de menselijkheid
wordt ontnomen en ze worden als iets anders neergezet. Marx wil laten zien dat de ontwikkeling van
de kinderen hierdoor ernstig wordt verstoord.
6. In zijn analyse van de lengte van de arbeidsdag maakt Marx veelvuldig gebruik van rapporten
van fabrieksinspecteurs. Is dit een goede bron?
Zonder twijfel is dit een goede bron. Marx is op dit punt echt een Socioloog en hard op zoek gegaan
naar empirische onderbouwing. Hij moet op zoek naar informatie waarmee hij dergelijke uitspraken
kan doen. De rapporten van de fabrieksinspecteurs zijn dan verreweg de beste bronnen die hij kon
vinden. De fabrieksinspecteurs zijn aangesteld om te kijken of de wet wordt nageleefd en moeten
rapporteren wanneer de wet wordt overtreden. Fabrieksinspecteurs zijn niet partijdig en de focus ligt
op overtredingen van de wet. Toch zit er ook een kanttekening bij. Wanneer iemand die als bron
gebruikt, leest vooral de gerapporteerde overtredingen. Het is een catalogus voor waar het fout gaat.
Hierdoor krijg je als lezer geen totaalbeeld en Marx haalt voornamelijk de excessen eruit. Je komt er
dus niet achter op welke schaal de overtredingen plaatsvonden.
7. In zijn rapportage besteedt Marx veel meer aandacht aan de lengte van de arbeidsdag van
kinderen (tot 13 jaar) en jongeren (13-18 jaar) dan aan die van volwassen mannen. Waarom is dat?
Ten eerste omdat hij dit uit zijn bron putte, namelijk de rapporten van de fabrieksinspecteurs. De
regelingen voor kinderarbeid waren veel ingewikkelder en de inspecteurs richtten zich hier ook op.
Ten tweede komt dit voor Marx wel goed uit, omdat dit zijn standpunt van de ‘geeuwhonger naar
winst’ van de kapitalisten steun bijzet. Daarnaast roept het medeleven van de lezers op. Marx kan
zijn punt hier dus goed maken door de rapporten, maar dit gaat wel ten koste van het bespreken van
de arbeidsdagen van volwassen mannen.
8. Hoe ontwikkelde zich de lengte van de arbeidsdag van de 14 e tot de 19e eeuw? Wat was de rol
van wetgeving daarin?
Van de 14e tot de 19e eeuw werd de arbeidsdag steeds langer en dit werd ondersteund met
wetgeving. Het feodalisme maakte hier langzaam plaats voor het kapitalisme en de kapitalisten
hadden een groot belang bij langere arbeidsdagen. De wetgeving komt uit de tijd van de Pest, waarin
arbeidskrachten schaars waren. Voor de 14 e eeuw hielden arbeiders op met werken als ze genoeg
hadden, en begonnen weer als ze geld nodig hadden. In 1770 was er een zogenaamd ‘huis der
verschrikking’, waarin volwassenen 12 uur per dagen moesten werken en dit werd als vreselijk
gezien. Ten tijde van de 19e eeuw werkten kinderen meer dan 12 uur per dag, om maar aan te tonen
hoe het na verloop van tijd veranderd is. De rol van wetgeving varieert hierin sterk. Van de 14 e tot de
19e eeuw was de wetgeving erop gericht om de arbeidsdag te verlengen en zo gehoor te geven aan
de kapitalisten. In de 19e eeuw, wanneer de arbeidsdag ontzettend lang is, beginnen arbeiders zich te
organiseren. Vanaf 1833 komt er steeds meer wetgeving om de lengte van de arbeidsdag te
beperken. De wetgeving komt tot stand onder druk van de vakbonden, dus door de
arbeidsbeweging. Er was veel sociale onrust en de vakbonden hebben de problemen het parlement
door gedrukt. Dit moest via de arbeidsbeweging, omdat de arbeiders geen rechten hadden. In eerste
instantie hielden de kapitalisten zich hier niet aan, maar langzamerhand komt het proces van de
verkorting van de arbeidsdag op gang. Er is hier dus sprake van een klassenstrijd, waarin het kapitaal
voortdurend aan de winnende hand was. Dit veranderde rond het midden van de 19 e eeuw, waarin
de arbeidsbeweging zich gaat organiseren en successen boekt. Marx vond dat via revolutie de grote
verandering moest plaatsvinden, maar hier zie je dat Marx gelooft in wetgeving om veranderingen af
te dwingen.