Week 1a:
Dit is een redelijk pittig vak. Aan het eind van het vak vindt er een tentamen plaats. Het tentamen
gaat over allerlei soorten belastingen. Omdat het een master vak is, komen er complexe situaties aan
bod tijdens dit vak.
Tijdens dit vak komen de volgende onderwerpen aan bod:
- Inkomstenbelasting
- Vennootschapsbelasting: hiervoor worden de colleges van vorig jaar gebruikt
Inkomstenbelasting:
De inkomstenbelasting kent een boxensysteem. In box 1 vind je onder andere de winst uit
onderneming + resultaat overige werkzaamheden. Dit zijn de belangrijkste onderwerpen uit box 1
voor dit vak. In box 2 vind je het aanmerkelijk belang. Hier zit de directeur groot aandeelhouder in. In
box 3 vind je sparen en beleggen. Hierbij is het fictief inkomen en het vaste percentage van 30% van
belang. Dit zijn de drie boxen die het meest van belang zijn voor dit vak. Het eerste deel van dit vak
gaan we het vooral over box 1 hebben.
! Waarschuwing: de colleges in de eerste 4 weken gaan grotendeels over ondernemerschap en wat
daar mee samenhangt. De wet IB is in 2001 ingevoerd. Deze wet moest er toentertijd snel doorheen.
Hierdoor is er sprake van kwaliteitsverlies. De wet kan daardoor als rommelig ervaren worden. Ook
heel veel is niet geregeld in de wet omdat de wet er zo snel door heen moest. Hierdoor heeft de
wetgever wel een aantal steekjes laten vallen.
Winst uit onderneming:
Het ondernemerschap levert veel voordelen op. Zo zijn er allerlei aparte aftrekposten voor
ondernemers. Denk aan de zelfstandigenaftrek en meewerkaftrek. Als je bijvoorbeeld een inkomen
1
,hebt van € 40.000 als ondernemer en je haalt de zelfstandigenaftrek en de MKB-vrijstelling eraf dan
zul je zien dat je 30% van je inkomen belastingvrij hebt. Dat betekent dus dat 30% = € 12.000
onbelast blijft.
Wanneer ben je nou ondernemer? Zie hiervoor art. 3.4 IB. Het belangrijkste begrip hier is
‘onderneming’. De definitie van onderneming is: ‘duurzame organisatie van kapitaal en arbeid die
deelneemt aan het economisch verkeer met het oogmerk winst te behalen’.
Je bent een onderneming als je aan de volgende vereisten voldoet:
Duurzame organisatie:
Van kapitaal en arbeid:
Die deelneemt aan het economisch verkeer:
Met het oogmerk winst te behalen: HIER GELDT DUS EEN WINSTOOGMERK. Bij de
omzetbelasting heb je geen winstoogmerk. Het winstoogmerk = de winst moet redelijkerwijs te
verwachten zijn. Dus als het niet de bedoeling was om winst te behalen dan voldoe je niet aan dit
vereiste!
Voorbeeld: er is ergens een tuindersbedrijf en daarnaast staat een gigantische windmolen. Dat
apparaat kost zo’n € 500.000. De tuinder heeft een contract met een maatschappij en verzorgd
verder ook alle onderhoud. Als er iets mis gaat dan wordt er ook meteen een foutmelding naar die
maatschappij gestuurd. De energie die opgewekt werd met de windmolen werd verkocht aan de
energiemaatschappij. De windmolen produceert stroom en dit werd verkocht aan een
elektriciteitsmaatschappij. Toen was het de vraag of die tuinder hiermee wel of geen ondernemer
was. Als de tuinder niet als ondernemer wordt aangemerkt dan is er sprake van inkomen uit
vermogen en dat zou je in box 3 zetten. Fiscaal gezien moet je je altijd afvragen wat het voordeligst
is. Box 3 had vroeger de bijnaam: ‘pretbox’. Als je een laag rendement had dan leverde box 3 fiscaal
gezien een hele aantrekkelijke opbrengst op.In casu was het dus de vraag of er sprake was van een
onderneming of van een object waaruit je inkomsten uit vermogen geniet. De Hoge Raad heeft zich
over dit vraagstuk gebogen en heeft geoordeeld dat er sprake is van een onderneming. Er is namelijk
voldaan aan de volgende voorwaarden:
- Winst uit onderneming: want er is een onderneming
- Kapitaal: er is sprake van een aanzienlijke investering. Er is dus sprake van kapitaal.
- Arbeid: de tuinder heeft ooit een handtekening gezet en zal zo af en toe contact hebben met een
leverancier.
- Hij loopt risico: als de windmolen wordt getroffen door bijvoorbeeld blikseminslag dan komt dit
voor risico van de tuinder.
Maar stel dat hij gezegd had dat hij niet de energie verkoopt aan energiemaatschappij maar dat hij
windmolen verhuurt aan de energiemaatschappij. Dan zou hij periodiek een vast bedrag ontvangen.
In dat geval is er sprake van vaste inkomsten. Het was dan gewoon verhuur geweest. Als je verhuur
hebt dan ben je geen ondernemer en dan was het wel een box 3 investering geweest. Puur verhuur is
niet zo snel winst uit onderneming.
Om een ondernemer te zijn moet er ook sprake zijn van deelname aan het economisch verkeer. Dat
wil zeggen dat je met derden gaat handelen en dat je bijvoorbeeld niet alleen binnen je eigen familie
aan de slag bent.
Tenslotte moet er nog sprake zijn van een winstoogmerk. Je moet dus het oogmerk hebben om winst
te behalen. Je moet dus winst willen maken. Maar het moet redelijkerwijs ook te behalen zijn. Dat
betekent dat als je iet op gaat starten, dan moet het in de verwachting liggen dat er winst uit voort
vloeit. Als je net een onderneming begint dan is het logisch dat je nog niet meteen winst hebt. Je mag
daarom naar meerdere jaren gaan kijken. Soms is er sprake van genegenheidsrechtspraak. Zo was er
ooit een kunstenaar bij het Hof in Den Haag die al 12 jaar geen winst had gemaakt. Het Hof heeft
2
,geoordeeld dat dit eigenlijk wel gebruikelijk is voor kunstenaars en dat er daarom alsnog sprake kon
zijn van een onderneming.
Art. 3.4 IB:
De volgende twee begrippen zijn ook erg belangrijk in art. 3.4 IB:
1. Voor rekening van: als ondernemer moet je een onderneming drijven die voor jouw rekening
wordt gedreven. Ondernemerschap is namelijk risico dragen. Dus als je kijkt naar het
ondernemerschap dan is het een kwestie van zien hoe groot het risico is. het risico heeft niet
alleen betrekking op de winstsfeer maar ook op de vermogenssfeer.
2. Verbonden: je moet rechtstreeks worden gebonden aan verbintenissen betreffende die
onderneming. Aan dit verbinteniscriterium hangt een heel lang verhaal vast. Zie hieronder:
Verbinteniscriterium = dit is een nieuwigheid die ingevoerd werd in de wet IB 2001. De voorganger:
de wet IB 1964, kende geen verbinteniscriterium. De invoering van dit begrip was iets nieuws. De
wetgever wilde namelijk afrekenen met papieren ondernemers in de contractuele
vennootschapssfeer. Dit werden ook wel man-vrouw firma’s genoemd. Er waren namelijk 60.000
contractuele vennootschappen tussen echtgenoten. Hierdoor vond er veel misbruik van het
ondernemerschap met bijbehorende faciliteiten plaats. De wetgever had daar schoon genoeg van en
ging de zaak aanpakken. Om deze reden is het verbintenissencriterium ingevoerd.
Tot voorkort was het standaard dat als je ging trouwen dat je dan in gemeenschap van goederen ging
trouwen. Stel a en b gaan trouwen. A is ondernemer. Als a en b gaan trouwen dan smelten te
vermogens samen. B treedt dan dus toe tot het vermogen van a. De vraag is dan of b gerechtigd is tot
het ondernemingsvermogen. Fiscaal gezien is de ondernemer gerechtigd tot het
ondernemingsvermogen. Dus als je fiscaal het ondernemingsvermogen gaat toerekenen, dan doe je
dit altijd aan de ondernemer. In casu ga je het ondernemingsvermogen dus toerekenen aan a. Dit
betekent dat a ook de volle winst geniet. De winst wordt volledig aan hem toegerekend.
Als je buiten gemeenschap van goederen getrouwd bent dan is het natuurlijk standaard dat het
ondernemingsvermogen volledig wordt toegerekend aan ondernemer a.
Zodra je ziet staan ‘buiten gemeenschap van goederen’ bij een ondernemingsvraag dan moet je
direct denken aan TBS.
Stel je voor: a en b gaan een maatschap aan. A en b zijn niet getrouwd. Hoe zit het met de inkomsten
van a en b als a en b een maatschap of vof aan gaan zonder dat zij getrouwd zijn. Technisch gezien is
het één onderneming. Fiscaal gezien geldt dat elke maat of vennoot zijn eigen onderneming heeft.
Als je 3 vennoten hebt dan heb je voor de IB 3 vennoten.
Vaak zag je het volgende: een stel ging trouwen in gemeenschap van goederen. Eén van de
echtgenoten had een eigen onderneming. De ander ging werkzaamheden verrichten voor de
onderneming. Bijvoorbeeld de administratie of boekhouding. De vraag was of die ander dan ook
ondernemer was in de zin van de IB. vroeger werd die ander wel aangemerkt als maat of vennoot in
de onderneming. Die ander werd dan dus aangemerkt als ondernemer. Hierdoor konden partners
gebruik maken van een hele grote belastingvrijstelling omdat ze beide werden aangemerkt als
ondernemer. Een ander voordeel was het tarief voordeel. Als je nou ween vrij beroep hebt die in een
hele hoge tariefsfeer zit dan tikte dat behoorlijk aan. Hierdoor ontstond er een enorme reeks van
man-vrouwfirma’s. het was een doorn in het oog van de fiscus dat alle ‘vrouwtjes’ konden genieten
van alle voordelen van het ondernemerschap. Zij moesten hiervan ontdaan worden. Om deze reden
is het verbintenissencriterium ingezet. Het was de bedoeling dat het verbintenissencriterium het
ondernemerschap zou zuiveren. Dit lukte echter niet helemaal. Vandaar dat daarnaast ook nog het
uren-criterium is ingevoerd. Dat urencriterium gaat over ondernemers faciliteiten. Kortom:
- Het verbintenissencriterium geldt voor de ondernemers
- Het uren-criterium geldt voor de ondernemers faciliteiten
Verbintenissencriterium:
3
, Dit staat verder niet in de wet. Maar de wetgever heeft gezegd dat het uitgelegd moet worden zoals
het ook civielrechtelijk uitgelegd kan worden: het betekent dat je rechtstreeks aansprakelijk bent
voor de ondernemingsschulden. Dus rechtstreeks aansprakelijk tegenover de zakelijke crediteuren.
Dus als a en b getrouwd zijn en a is ondernemer en daar staat ineenkeer een schuldeiser van de
onderneming op de stoep, dan kan b in alle eerlijkheid zeggen dat de schuldeiser bij a moet zijn.
Eenmanszaak: als iemand een eenmanszaak heeft dan is de eigenaar verbonden aan alle
verbintenissen betreffende de onderneming.
Stille maatschap: een maatschap is in beginsel gereserveerd voor de zelfstandige beroepen. Bij een
maatschap geldt dat er altijd iemand zit die over bepaalde kwaliteiten beschikt. De persoonlijke
kwaliteiten staan hierbij voorop. Dus je hebt bepaalde artistieke of professionele kwaliteiten. Bij een
stille maatschap moet je bijvoorbeeld denken aan een tandarts. Vaak zag je dat een tandarts en zijn
assistent in een maatschap gingen. Die assistent werd niet rechtstreeks verbonden aan
verbintenissen betreffende de onderneming. Daarnaast worden alle tandarts handelingen verricht
door de tandarts zelf. Dus als die vulling toch niet goed zit dan ga je weer naar hem toe. Als hij het
volledig verprutst heeft dan ga je naar een andere zelfstandige beroeper toe. Namelijk een advocaat
en die eist dan dat de tandarts moet betalen. Omdat de assistent niet aan het
verbintenissencriterium voldoet verlaat die het ondernemerschap.
Nijvere maten: dit deed zich vooral voor in de visserij en in de landbouw. Bijvoorbeeld: je hebt een
visserschip met een kapitein. De kapitein vaart op een gegeven moment uit met zijn bemanning met
wie hij een maatschapscontract heeft afgesloten. Dat betekent dat ze de opbrengsten – kosten gaan
delen. Deze lieden dachten allemaal ondernemer te zijn. Hier was het probleem dat het
maatschapscontract onderling was gemaakt. Daarnaast waren de scheepslieden, behalve de kapitein,
op geen enkele manier verbonden. De zeelieden vonden zelf wel dat zij ondernemer waren. Daarom
kwam deze kwestie bij het hof terecht. Uiteindelijk heeft ook de Hoge Raad zich hierover gebogen.
De Hoge Raad heeft hier geoordeeld dat er niet sprake is van een openbare maatschap en ze zijn
volgens de Hoge Raad ook op geen enkele manier gebonden. Want de toeleveringsmaatschappijen
hadden alleen een contract met de kapitein. Dat betekent dus geen ondernemerschap voor de
zeelieden.
Zelfstandig uitgeoefend beroep: art. 3.5 IB: het zelfstandig uitgeoefend beroep hoort ook thuis in de
maatschap-sfeer. De wetgever heeft in art. 3.5 IB gezegd dat als je een zelfstandig beroep uitoefent,
dan ben je ondernemer.
Voorbeeld: er was een dame die werkte als prostituee. Zij werkte in een huis. De juridische context
was een stichting + een maatschap. Toen rees de vraag of deze dame voldeed aan het
verbinteniscriterium. In beginsel zou je zeggen dat je als klant een overeenkomst sluit met de
prostituee. Maar de belastingadviseur en de hoge raad zijn van mening dat je geen overeenkomst
sluit met de prostituee maar met de maatschap. In dit geval was deze dame dus geen ondernemer.
Maar zij kon via een andere weg toch worden aangemerkt als ondernemer. Namelijk via art. 3.5 IB
omdat zij een zelfstandig beroep uitoefent.
Als je een zelfstandig beroep uitoefent dan ben je ondernemer volgens art. 3.5 IB. je hoeft dan niet
meer specifiek te gaan toetsen aan het verbinteniscriterium.
Vennootschap onder firma: voorbeeld: moeder heeft een winkel in technische artikelen. Ze heeft nog
een zoon en die doet de administratie en verricht schoonmaakwerkzaamheden. Als dit duo een vof
aangaat dan is het de vraag of de zoon kan worden aangemerkt als ondernemer. In beginsel zou je
zeggen van niet omdat hij op geen enkele manier gebonden is. maar als je kijkt naar de
aansprakelijkheid bij een vof dan zie je dat iedere vennoot hoofdelijk aansprakelijk is. dus dat
betekent dat de zoon ook hoofdelijk aansprakelijk is voor alle ondernemingsschulden. Dit betekent
dat als je vennoot bent in een vof, dan ben je dankzij de hoofdelijke aansprakelijkheid toch
ondernemer.
4
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper marritvanaalzum. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €6,49. Je zit daarna nergens aan vast.