Formeel strafrecht Tentamen
Week 1
Hoofdstuk 1, Hoofdstuk 7 paragraaf 7.2.1, 7.2.2, 7.2.3, 7.3.4, 7.3.5 en Hoofdstuk 8
paragraaf 8.2.1.
o Bronnen, uitganspunten, doelen en beginselen van strafprocesrecht
7.2.2. Doelen van het strafprocesrecht
Een van de belangrijkste doelen van het strafprocesrecht is het voorkomen van
eigenrichting. Het is vanzelfsprekend niet de bedoeling dat burgers bij strafbare feiten zelf
het recht in eigen hand gaan nemen. In de Grondwet is in de bepaling van art. 113 dan ook
vastgelegd dat een vrijheidsstraf uitsluitend mag worden opgelegd door een rechter. De
overheid is vervolgens degene die de vrijheidsstraf uitvoert of met een mooi woord,
executeert.
Daarnaast worden zowel het bewaren van de rust in de maatschappij als de genoegdoening
van het slachtoffer als doelen van het strafprocesrecht gezien. De belangrijkste doelen van
het strafprocesrecht zijn echter generale en speciale preventie.
Generale preventie
Houdt in dat het strafprocesrecht een lerende uitwerking heeft op burgers algemeen.
Bijvoorbeeld: Het geval dat een jongen die een groot graffitiwerk op de muur van een school
heeft gespoten, wordt veroordeeld tot een taakstraf om een drietal graffitiwerken te
verwijderen en de muren waarop ze staan, schoon te maken. De veroordeling en straf maken
dermate grote indruk op de scholieren dat zij zullen besluiten om niet met graffiti in de weer
te gaan.
Speciale preventie
Het strafprocesrecht een lerende of zelfs preventieve werking heeft ten aanzien van de
persoon van de verdachte. De verdachte kan door de toepassing van strafprocesrecht zo
onder de indruk zijn, dat de rechterlijke instanties nadien besluiten dat het opleggen van een
nadere sanctie overbodig is.
Bijvoorbeeld: twee oproerkraaiers een nacht in de cel laten zitten. Door het doorbrengen van
de nacht in de cel zullen ze de volgende keer wel beter nadenken over het plegen van een
strafbaar feit.
7.2.3 Bronnen van het Nederlandse stafprocesrecht
Art. 6 EVRM:
Zegt dat iedereen recht heeft op een eerlijk proces. In dit artikel wordt bijvoorbeeld
vermeld welke rechten een verdachte heeft en dat de verdachte onschuldig is (=
onschuldpresumptie).
EU + strafrecht + verdragen:
Een belangrijke bron in het EVRM
Beginselen van een behoorlijke procesorde:
vertrouwensbeginsel, gelijkheidsbeginsel, legaliteitsbeginsel,
proportionaliteitsbeginsel en subsidiariteitsbeginsel.
Wetboek van strafvordering:
het strafproces is te vinden in het Wetboek van Strafrecht.
Bijzondere Wetten:
Voorbeeld: Opium, Wet Wapens en Munitie en Wegenverkeerswet.
1
, o Strafvorderlijk Legaliteitsbeginsel
Omdat het strafrecht zo diep kan ingrijpen op het leven van de burger, moet het streng aan
geschreven wetten zijn gebonden. Een van de belangrijkste uitgangspunten van het
strafrecht is dan ook dat de burgers slechts in overeenstemming met neergeschreven wetten
kunnen worden gestraft. We noemen dit het legaliteitsbeginsel.
Omdat het legaliteitsbeginsel van groot belang is, os het in de eerste bepaling van het
Wetboek van Strafrecht opgenomen.
Art. 1 Sr
Geen feit is strafbaar dan uit kracht van een daaraan voorafgegane wettelijke strafbepaling.
Het legaliteitsbeginsel heeft vijf nadere betekenissen
1. Geen strafbaar feit zonder wet.
Slechts gedragingen die wettelijk strafbaar zijn gesteld, kunnen door de rechter
worden bestraft.
Bellen in de trein is misschien irritant voor medepassagiers. Niemand in Nederland zal
voor een dergelijk gedraging kunnen worden veroordeeld, nu bellen in e trein nergens
strafbaar is gesteld. Strafrechtelijk ingrijpen wordt pas mogelijk als de overheid het
bellen in de trein strafbaar stelt.
2. Geen straf zonder wet.
Een burger mag niet worden veroordeeld wanneer zijn gedrag niet onder een
bepaalde wettelijk strafbepaling valt.
Iemand die uiteten gaat, maar na afloop niet betaalt. Waar maakt deze persoon zich
schuldig aan? Oplichting, verduistering of diefstal? Je ziet dat bepaalde gedragingen
niet altijd even makkelijk onder een bepaalde wettelijke grondslag kunnen worden
geschoven.
Ook houdt dit beginsel in dat de rechter alleen maar die sancties mag opleggen die
de wet aan het strafbare feit verbindt
3. Geen terugwerkende kracht.
Gedragingen kunnen een burger nooit met terugwerkende kracht strafrechtelijk
worden verweten. Een burger kan slechts worden veroordeeld voor een handeling
die in strijd is met een wet die op dat moment (van herhaling) al in werking is
getreden. We kunnen de spelregels van een voetbalspel immers ook niet veranderen
tijdens het spel.
Stel je voor dat het bellen in de trein per januari 2020 strafbaar wordt gesteld. Dan
kun je niet in maart., 2020 worden vervolgd en gestraft voor het in november 2019
bellen in de trein. Je kon immers op dat moment niet weten dat die gedraging
strafbaar is.
4. Geen analogische redenering.
Omdat we in Nederland behoefte hebben aan grote rechtszekerheid, moet duidelijk
zijn welke gedragingen strafbaar zijn en wat de gedragingen precies inhouden.
Wanneer een bepaalde gedraging niet onder een wettelijke strafbepaling valt, is het
niet toegestaan een wettelijke strafbepaling naar analogie toe te passen. Daarmee
wordt bedoeld dat als de gedraging zelf niet uitdrukkelijk wordt gesanctioneerd in
een wettelijke bepaling, we de gedraging niet creatief in deze bepaling mogen inlezen
omdat ze er veel op lijkt.
2
, Denk eens aan een bankdirecteur die wordt beloond met een enorme grote bonus
hoewel de bank zelf grote verliezen heeft gemaakt. Veel mensen zouden hem een
oplichter noemen. Kan hier sprake zijn van strafbare oplichting? Het ligt voor de hand
om bij dergelijke vraagstukken te kijken naar de achtergrond van deze bepaling en de
concrete feiten van het geval. Dan kan aanleiding bestaan de bepaling van oplichting
toe te passen op gedragingen die er naar letterlijke bewoordingen, een grote bonus
onterecht binnenslepen, niet onder vallen. Dit heet redeneren naar analogie en dat
mag niet.
Deze waarborgt dat de overheid slechts die gedragingen kan bestraffen die letterlijk
in de wet staan, maakt dat de burger weet welk gedrag wel en welk gedrag niet
wordt getolereerd.
5. Wetten moeten duidelijk genoeg zijn (lex certa)
Als een bepaalde gedraging schriftelijk in de wet strafbaar is gesteld, dan moet zij ook
duidelijk genoeg worden omschreven. Omgekeerd betekent dit dat een wettelijke
strafbepaling niet te algemeen of te waag mag worden omschreven.
In theorie zou het Wetboek van Strafrecht anders slechts een bepaling hoeven te
hebben, namelijk dat iedereen zich netjes behoort te gedragen. Maar die
omschrijving is te vaag en niet concreet genoeg en daarom in strijd met het
legaliteitsbeginsel.
Verschil tussen art. 1 Sr en art. 1 Sv
Beide artikelen gaan over het legaliteitsbeginsel. Alle strafbepalingen moeten dus gebaseerd
zijn op een wettelijke grondslag. Op grond van art. 1 Sr mag de wettelijke grondslag
gebaseerd zijn op een wet in materiële zin en moet deze zin al voorafgaand hebben bestaan
en bij art. 1 Sv moet de wettelijke grondslag gebaseerd zijn op een wet in formele zin.
o Waarom het strafprocesrecht enerzijds een instrumenteel karakter heeft en
anderzijds een element van rechtsbescherming in zich draagt
Het strafprocesrecht kent twee functies:
1. Instrumentele functie
2. Rechtsbescherming
Instrumentele functie (belang gemeenschap):
Instrumenten en bevoegdheden die gegeven worden aan de politie en justitie. De
instrumentele functie is om de waarheid boven tafel te krijgen. De instrumentele functie
geeft de bevoegdheid om de verdachte aan te pakken.
Rechtsbescherming (belang verdachte):
De wet bevat waarborgen dat de strafvorderlijke instrumenten niet zomaar kunnen worden
ingezet. De verdachte heeft nog altijd rechten. De verdachte moet worden beschermd tegen
het handelen van de overheid. De verdachte heeft het recht op een eerlijk proces op grond
van art. 6 EVRM.
3
, Het heeft een instrumentelen functie het verschaft instrumenten om te kunnen
opsporen. Dit maakt het mogelijk om op te treden tegen strafbare feiten.
Het heeft een recht beschermende functie de wet geeft grenzen aan voor de mate
waarin tijdens de opsporing inbreuk op grondrechten mag worden gemaakt.
Deze twee functies leiden tot de rechtshandhaving.
o Het belang van artikel 3 politiewet art. 141, 142 Sv voor de opsporing toelichten en
een verband leggen met art. 1 Sv
In dit geval valt de opsporingsmethode niet specifiek onder een wet in formele zin. Volgens
art. 3 Politiewet moet de politie de rechtsorde handhaven. Dit artikel geeft al de
bevoegdheid om een ‘inbreuk’ te maken, omdat deze inbreuk niet heel ernstig is. Zo’n
melding is het startpunt om je onderzoek te beginnen. Je mag gebruik maken van anonieme
informatie, maar wel op basis van de wet. In dit geval de politiewet.
Als je bijvoorbeeld iemand wil vasthouden (gevangenis, inverzekeringstelling) dan mag je de
bevoegdheden van art. 3 Politiewet niet gebruiken. Iemand vasthouden is een zwaardere
inbreuk dan een huis binnen treden. In het geval van iemand vasthouden, moet er wel
sprake zijn van een wet in formele zit.
Het verband met art. 1 Sv is dat in dit artikel staat dat strafvordering gebaseerd moet zijn op
een wet in formele zin. De Politiewet en het Wetboek van Strafvordering zijn beide wetten in
formele zin.
In art. 132a Sv is de definitie neergelegd van opsporing. Volgens deze definitie is opsporing
het onderzoek naar strafbare feiten.
Art. 3. Politiewet stelt dat de politie 2 verschillende taken heeft, namelijk:
1. Daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde
handhaven van de openbare orde
strafrechtelijke handhaving van de openbare rechtsorde
2. Hulpverlenen aan hen die deze behoeven.
De Politiewet is een formele wet en is dus voldoende grondslag om opsporingsmethode, die
een lichte inbreuk maken op de rechten en vrijheden van de burger, in te kunnen zetten.
Wanneer het gaat om een ernstige inbreuk van die rechten, moet er een specifieke bepaling
zijn waar staat dat dit mag. In dat geval kan je niet volstaan met art. 3 Politiewet. In de
jurisprudentie wordt art. 3 Politiewet vaak genoemd met art. 141/142 Sv als wettelijke
grondslag voor lichte inbreuken in kader van opsporing. Er moet wel een wettelijke
grondslag zijn, want zonder deze grondslag mag de politie niet handelen, aldus art. 1 Sv.
Melding misdaad anoniem (MMA)
Wanneer er een MMA is gedaan is dit niet voldoende voor een redelijk vermoeden van een
overtreding. Er moet eerst worden vastgelegd of de persoon die volgens de tipgever de
misdaad heeft begaan, daadwerkelijk woont door het GBA. Een redelijk vermoeden kan je
dus alleen baseren op basis van feiten en omstandigheden, en niet alleen op een anonieme
4