Cellen en weefsels
Wat is een cel en uit welke onderdelen bestaat een cel
Cel= de kleinste levende eenheden in het lichaam
Cytosol= intracellulaire vloeistof die opgeloste voedingsstoffen, ionen, oplosbare en onoplosbare eiwitten en
afvalstoffen bevat.
Cytoskelet= inwendig raamwerk v. eiwitten met draadvormige filamenten en holle buisjes, dat het cytoplasma
stevigheid en buigzaamheid verleent (soort van de grijze buitenkant, 2 e plaatje).
Trilharen= lange, dunne uitstulpingen v/d plasmamembraan (zie 2 e plaatje).
De verschillende soorten weefsel
Soort weefsel Functie Onderverdeling Locatie in het lichaam
Dekweefsel Bedekken uitwendige oppervlakken Éénlagig epitheel Huid, holle organen, klieren
Bekleding inwendige transportbuizen en Meerlagig epitheel Alle doorgangswegen v/h
compartimenten Plaveiselepitheel ademhalings-, spijsverterings-,
Vormen klierproducten Kubisch epitheel voortplantings-& urinestelsel
Cilindrisch epitheel
Bindweefsel Opvullen inwendige ruimten Losmazig bindweefsel Onderdeel uitmaken v. alle
Bieden structurele ondersteuning Reticulair bindweefsel organen
Energieopslag Elastisch bindweefsel
Straf bindweefsel
Mucoïd bindweefsel
Spierweefsel Trekt samen om actieve beweging teweeg te Skeletspierweefsel Spieren
brengen Hartspierweefsel
Glad spierweefsel
Zenuwweefsel Geleidt elektrische impulsen Neuronen Zenuwstelsel
Voortgeleiding informatie Neuroglia
De functie van de onderdelen van een menselijke cel
Onderdeel Functie
Celmembraan Fysieke isolatie
Reguleren v/d uitwisseling met de omgeving
Gevoeligheid voor de omgeving
Structurele stabiliteit
Cytosol Intracellulaire vloeistof die opgeloste voedingsstoffen, ionen, oplosbare en
onoplosbare eiwitten en afvalstoffen bevat
Cytoskelet Verleent het cytoplasma stevigheid& buigzaamheid
Endoplasmatisch reticulum Synthese, opslag, transport, detoxificatie
Mitochondriën Energie leveren voor de cel
Lysosoom Opruimen& hergebruiken v. stoffen binnen de cel
Golgi-complex De modificatie& het verpakken v. klierproducten (bv. hormonen/ enzymen)
De vernieuwing/ modificatie v/d plasmamembraan
Het verpakken v. speciale enzymen voor gebruik in het cytosol
Trilharen Verplaatsen vloeistoffen/ klierproducten langs het celoppervlak
, Diffusie/ osmose
Wat is osmose en diffusie+ een aantal voorbeelden
Diffusie= proces waarbij een stof zich gelijk over een ruimte verdeeld-> verplaatsing stof hoog – laag; langs een
concentratiegradiënt (bv. limonade)-> geen natuurlijke barrières.
Bv. limonade, longen O2/ CO2, deo in een kamer, transport tussen cellen/ via bloed.
Osmose= waterverplaatsing door een semipermeabel membraan; zodat de concentratie opgeloste stoffen aan beide
kanten gelijk is-> semipermeabel membraan= membraan sommige wel/ niet stoffen doorlaten-> H 2O wel doorlaten.
Bv. bloedplasma (rode bloedcellen vs bloedplasma+ zouten), transport door een celmembraan.
Wat is osmotische waarde
Osmotische waarde= mate waarin opgeloste stoffen aanwezig zijn in de vloeistof:
Hoge osmotische waarde; veel opgeloste stoffen. (En weinig H 2O-moleculen). (hypertone vloeistof)
Lage osmotische waarde; weinig opgeloste stoffen. (En veel H 2O-moleculen). (hypotone vloeistof)
De termen isotoon, hypotoon en hypertoon in relatie tot osmose+ wat gebeurt er als
je een cel in een … vloeistof legt
Hypertoon= omgeving hogere osmotische waarde.
Dierlijke cel: krimpen-> water naar hoge concentratie, dus naar extracellulair verplaatsen.
Plantencel: plasmolyse= celmembraan loslaten v/d celwand.
Isotoon= osmotische waarde omgeving& cel gelijk.
Dierlijke cel: normaal (hier op zijn best).
Plantencel: druk celwand verdwijnen& stevigheid verliezen.
Hypotoon= omgeving lagere osmotische waarde.
Dierlijke cel: opzwellen& knappen-> water v. extracellulair naar intracellulair.
Plantencel: druk op celwand= turgor (hier op zijn best).
Actief en passief transport
Wat is actief en passief transport+ een aantal voorbeelden
Passief transport= kost geen energie-> kan door diffusie en osmose:
Diffusie= verplaatsing stof hoog – laag; langs een concentratiegradiënt (bv. limonade).
Osmose= waterverplaatsing door een semipermeabel membraan.
Actief transport= kost energie, verbruikt ATP-> transportkanalen in het plasmamembraan; fungeren als deur om
naar binnen te gaan (kost ATP).
Natriumkaliumpomp= natrium naar buiten& kalium naar binnen pompen.
Bulktransport= cellen v/h afweersysteem soms lichaamsvreemde stoffen tegenkomen die te groot zijn om
door de transportkanalen te gaan (bv. bacterie)-> bacterie opeten= fagocytose-> bacterie binnen de cel
onschadelijk worden gemaakt& het overige wordt uitgescheiden= exocytose.
Terugkoppeling
Positieve en negatieve terugkoppeling in het menselijk lichaam+ voorbeelden
Negatieve feedback/ terugkoppeling= zorgt voor een tegengestelde reactie, vaak voorkomen in lichaam-> elke
variatie buiten de normale grenzen worden automatisch gecorrigeerd-> 3 componenten nodig:
1. Detector= oppikken prikkels.
2. Controlecentrum= prikkel interpreteren als te hoog/ te laag/ precies goed-> waarde buiten acceptabele
waarde dan naar #3↓.
3. Effector= uitvoerende partij, ingezet worden om het probleem te verhelpen-> probleem verholpen; originele
prikkel wegvallen& terugkoppeling stoppen.
Zuurgraad(pH), O2, CO2, temperatuur, bloeddruk, glucosespiegel, osmolariteit.
Positieve feedback/ terugkoppeling= prikkel versterken, niet vaak voorkomen; als gaspedaal bij processen die je
snel voltooid wilt hebben-> gewenste effect bereikt; weer terug naar het evenwicht.
Bloedstolling, bevalling, spijsvertering.